108 dige en niet te weerspreken stelling poneert, dat het ongeschreven adatrecht, berekend op de eenvoudige rechtsbehoeften van zelf genoegzame Inlandsche rechtsgemeenschapjes, inferieur is, infe rieur moet zijn aan het zooveel meer ontwikkeld, geschreven rechtssysteem onzer westersche staatsgenreenschap". Met l'homme bedoelt S. Prof. Mr. C. van Vollenhoven en hij vermoedt, dan diens invloed zoo groot was en is, dat de commissie er geen bezwaar in zag aan het adatrecht bij de regeling van een intergentiele rechtsverhouding den voorrang te geven. Tot slot stelt hij tegenover die Leidsche opvattingen de inzich ten van Mr. Nederburgh, die in zijn streven naar werkelijkheid het Europeesche recht voorop stelt en betreurt het, dat de commissie aan de beschouwingen van dien Utrechtschen oud-hoogleeraar niet de noodige aandacht heeft geschonken. In een P. S. merkt S. op dat ook Prof. Dr. Logemann zich in zijn „Aanteekeningen bij de voorstellen nopens het Indogrondbezit" op dit punt aan de zijde van de commissie schaart en beveelt hem de (her)lezing van het 6e hoofdstuk van Nederburgh's „Hoofd stukken over Adatrecht I" aan. De Wageningsche hoogleeraar, Mr. A. Neytzell de Wilde, be strijdt de meening van zijn Utrechtsche collega in de volgende Aflevering er tevens op wijzend, dat hier de tegenstelling geiden- Utrecht" weer om den hoek komt kijken. Diens zienswijze komt op het volgende neer: Het geldt hier een terrein van intergentiele verhoudingen betref fende den grond, een gebied dat grootendeels door den wetgever onberoerd werd gelaten. Slechts in bepaalde gevallen trof de wet gever regelingen, o.a. t.a.v. de Vrijwillige onderwerping (S. 1917 12). Art. 16 van die regeling bepaalt, dat de algeheele onderwer ping aan het westersch burgerlijk recht onverkort laat de bevoegdheid tot uitoefening van Inl. rechten op den grond en de plicht tot het dragen van de lasten op dien grond. Ook art. 17 dier ordonnantie gaat in die richting. Een 2e voorbeeld van het blijven voortbestaan der Inl. rechten op den grond naast de toe passing van het Westersch recht, levert het Agrar. Regl. voor Sumatra's Westkust, dat bepaalt dat niet-Inlanders, die door erf opvolging bij versterf in het bezit komen van Inl. gronden binnen twee jaren hun recht moeten overdragen aan Inlanders of op den

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1938 | | pagina 64