129
wijze de er buiten vallende punten zijn gecorrigeerd kon niet
worden opgemaakt uit de aanwezige bescheiden.
Uit het voorgaande blijkt, dat voor het vellen van een gefun
deerd oordeel over de bruikbaarheid der oude meting voor het
kadastrale doel, de berekening van meet af aan zou moeten wor
den overgedaan. Dit werd echter niet verantwoord geacht, aan
gezien het grootste deel der TK punten is verdwenen. Econo
mischer zou het zijn, zooveel mogelijk puntsgewijze inschakeling
van de nog aanwezige toe te passen. Door eenige daarvan te be
palen t.o.v. punten van hoogere orde (van den Topografischen
Dienst) zouden nieuwe aansluitingspunten ontstaan, waarna weer
andere punten kunnen worden herbepaald, eventueel uit driehoeks-
netten. Het is voor deze herberekening echter noodig, dat op de
tertiaire punten van den Topografischen Dienst wordt aangesloten,
hetgeen, zooals in het voorgaande hoofdstuk is geconcludeerd, zijn
bezwaren heeft. Daarom is nagegaan, in hoeverre op de T-punten
door het Kadaster is gemeten en of uit die metingen een betrouw
baar resultaat kan volgen. Het bleek, dat alleen het punt T 20
zoodanig is vastgelegd als met de kadastrale eischen overeen
komt: aansluiting aan punten van hoogere orde welke regelmatig
om het punt over den horizon verspreid, en 3 tot 5 overtollige
waarnemingen, zoodat a priori gezegd kan worden, dat ook deze
oplossing niet voor toepassing vatbaar is.
Hoewel om hieronder vermelde redenen geen gebruik kan wor
den gemaakt van het resultaat, is toch een berekening van T 20
uitgevoerd en wel ter verkrijging van een idee over de nauw
keurigheid der metingen. Aangesloten is aan de punten P 220,
S 249, S 229 en S 214. De richtingen naar deze punten (met uit
zondering naar S 249) zijn wederkeerig gemeten; de meting is
geschied in 2 tot 6 series, waarbij in de oneven genummerde series
nonius 1 en in de even genummerde series nonius II werd afge
lezen. Het aantal malen, dat werd opgesteld bedroeg voor P 200 2,
voor S 249 0, voor S 229 1, voor S 214:8 en voor T 20 9.
Voor de berekening van de m.f. is genomen het gemiddelde van
de richtingen van iedere opstelling, waarbij als gewichtseenheid
is aangehouden de meting in een kijkerstand. De verkregen ge
middelden zijn daarna vereffend volgens de benaderingsmethode
voor onvolledige series. Daaruit volgden de stationsfouten (voor
richtingen naar driehoekspunten van den Topografischen Dienst):