165 Vraag 3: kan bij weigering van den overschrijvings-ambte- naar om het perceel op naam van B over te schrijven, hoewel de kooper bij de executoriale verkooping de overschrijving nog niet heeft verzocht, de overschrijving door B in rechte worden ge vorderd? Vraag 4: wie heeft de voorrang bij de overschrijving: de oor spronkelijke kooper B of de nieuwe kooper? Vraag 5: kan B in kort geding verzoeken om den overschrij vingsambtenaar te gelasten de overschrijving van het perceel ten name van den nieuwen kooper, aan te houden tot dat beslist is, wie de rechthebbende is. S. T. Antwoord: Het komt mij voor dat B, zelfs al had hij zich voor overschrij ving van het perceel aangemeld vóór dat de executoriale ver kooping plaats vond, het hoofd zou hebben gestooten tegen de bepaling van het laatste lid van art. 507 Rv. Dat hij thans nog overschrijving te zijnen name zou kunnen krijgen, lijkt mij onmogelijk. Hieruit volgt dat hij het denkbeeld om alsnog de overschrijving in rechte te vorderen beter kan laten varen. In beginsel kan een verzoek als in vraag 5 bedoeld wel in kort geding worden gedaan( zie Pres. R. v. J. Medan 16 en 25 Augus tus 1933 T. 138 blz. 905). I.e. zal het echter m.i. niets uitrichten. v. U. II. Koloniaal Tijdschrift. A. Aflevering 4 van 1937De aard van hel Inlandsch bezit op Java en Madoera. Onder dit opschrift geeft Dr. J. W. de Stoppelaar een verge lijking tusschen de jaren 1882, 1907 en 1932 voor wat betreft de verhouding van het individueel en het communaal bezit op Java. In 1931 nam de kleine Welvaartcommissie in overleg met den Insp. van Agr. Zaken, Bastiaans en Prof. Mr. B. ter Haar het ini tiatief tot een onderzoek naar die verhouding, waarvan de resul taten verschenen in het Statistisch Jaaroverzicht over 1934. Bij een vergelijking met 1882 blijkt, dat het totale Inlandsch grond-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1938 | | pagina 57