166
bezit van 2628 duizend h.a. in dat jaar is toegenomen tot 6651
duizend h.a. in 1932, dus met 153%, terwijl de bevolking in dien
tijd toenam van 20 m. tot 42 m., dus met 110%.
Echter moeten de cijfers van 1882 gecorrigeerd worden.
Behalve t.a.v. de Preanger Regentschappen, die reeds vroeg
nauwkeurig waren opgemeten, bleek na 1907, dat het werkelijk
oppervlak veel grooter was dan dat volgens de landrenteregisters.
Brengt men deze factor in rekening, dan zou de toename slechts
80% bedragen, waarvan nog een aanzienlijk deel voor rekening
komt van den terugkoop van particuliere landerijen.
Het sterkst komt de toename tot uiting bij de individueele bezits
rechten, terwijl het communaal bezit belangrijk is teruggeloopen.
Na aanbrenging van de noodige correcties komt Dr. de Stoppelaar
tot het volgend overzicht (de getallen geven 1000 h.a. weer):
Jaar
1
II
III
IV
V
1882
1760
810
780
340
3700
1907
3150
1000
545
205
4900
1932
5459
597
297
242
6651
In de kolommen zijn achtereenvolgens de getallen voor indi
vidueel bezit communaal bezit met vaste aandeelen comm.
bezit met period, verdeeling of verwisseling ambtsvelden en
de totale oppervlakte opgenomen.
Uit het staatje blijkt de verschuiving naar „individueel bezit",
of moderner, de verzwakking van het be
schikkingsrecht van de desa.
Beziet men de gebiedsdeelen, die thans de provincies West
Midden- en Oost-Java uitmaken, dan krijgen we, weer na aan
brenging van de noodige correcties, het volgende beeld:
Dit is de verouderde terminologie. Naar aanleiding van de ontdekking
door Van Vollenhoven van het beschikkingsrecht zou men thans kunnen
spreken van
a) gronden in vast „bezit", verkoopbaar aan iedereen, ook buiten be
paalde kringen.
b) gronden in vast „bezit", welke of niet verkoopbaar zijn, of alleen
verkoopbaar binnen bepaalde kringen (dessa's, doekoeh's, groepen
desa's enz.)
c) gronden in niet vast „bezit", dus (periodiek) (van bezitter) wis
selend of verdeeld.