194
DE REORGANISATIE VAN HET KADASTER IN 1874.
(Vervolg).
De mogelijkheid bestaat ook, dat van Bergen het vanzelf
sprekend vond de materie, die in de Overschrijvingsordonnantie
verwerkt was of zou worden, nogmaals op te nemen in de kadas
trale instructie.
Reeds meermalen bleek hierboven, dat Verstijnen in zijn ont
werp alle mogelijke soorten voorschriften dooreenhaspelde. Zoo
waren de artt. 287 t/m 291 een getrouwe copie van den inhoud
van S. 1882- 311, dat betrekking had op de grensverzekering en
waren de daarop volgende artikelen grootendeels ontleend aan
of een aanvulling op de Overschrijvingsordonnantie.
Van Bergen meende aan het bezwaar van dubbele wetgeving
tegemoet te kunnen komen door aan het slot der artikelen, waar
van de materie reeds in een andere verordening geregeld was, te
verwijzen naar het jaartal en het nummer van het betreffende
staatsblad.
Ging Verstijnen van het idee uit, dat met de invoering der In
structie alle daarmede strijdige en overeenkomende bepalingen
zouden komen te vervallen, van Bergen zweefde meer een interne
instructie voor oogen, waarin voor alles, wat maar eenigszins in
betrekking stond tot het Kadaster een plaats zou worden inge
ruimd. Op zichzelf was dit geen kwaad idee, maar dan had hij
daartoe niet den vorm van een ordonnantie of K.B. moeten kiezen,
doch zich moeten beperken tot enkel dienstvoorschriften.
Dan was er geen bezwaar tegen geweest het bepaalde van S.
1842-17 aan de Instructie toe te voegen. En evenmin was het dan
als een fout aan te merken geweest, dat hij in navolging van
Suringa een reeks artikelen, waaronder 301 t/m 304, verving, daar
mede in feite de Overschrijvingsordonnantie aanvullend; voorop
gesteld, dat hij deze ordonnantie zelve ook die uitbreiding liet
ondergaan. Wel gaf hij door die vervanging blijk, van de oor
spronkelijke ideeën van Verstijnen niet veel begrepen te hebben.
Maar waar de laatste zelf aan zijn aanvankelijke opzet ontrouw
was geworden, kunnen we dat zijn opvolger zeker niet ten kwade
duiden.