254
gen en dien de Landraad heeft gemeend te moeten stellen op
drie jaar na het in kracht van gewijsde gaan van dit vonnis.
In een naschrift zegt Prof. B. ter Haar, dat dit vonnis z.i. op
een fijn gevoelde wijze beter aan het stelsel van het recht aansluit
en aan de sociale verhoudingen beter „recht" doet.
Immers kan de grond voor den oorspronkelijken bezitter (bijv.
als asalgoed) meer waarde hebben dan voor den kooper. Volgens
de bij dit vonnis toegepaste rechtsregel kan nu de bezitter den
grond terugkrijgen, als hij de geldswaarde aan den kooper ver
goed, welke geldswaarde hij op zijn beurt kan trachten te krijgen
van dengeen, die hem dupeerde.
De inhoud van den rechtsregel komt daarop neer, dat de kooper
t.g.t. eerst als pandnemer, niet als inlandsch bezitter moet worden
beschermd; slechts indien de gedupeerde inlandsch bezitter (die
de positie van pandgever krijgt) binnen een vastgestelden termijn
niet inlost, wordt de kooper te goeder trouw inlandsch bezitter
van den grond.
Prof. ter Haar is het niet eens met den Landraad, die zelf dit
vonnis bemiddelend noemt. Een bemiddelend vonnis is slechts
denkbaar bij onzekerheid der feiten.
De hier afgeleide rechtsregel acht hij van veel belang voor de
toekomstige rechtspraak.
RECHTSGELDIGHEID VAN OVERDRACHT VAN
ONROEREND GOED.
De Raad van Justitie te Padang (vonnis 9-9-1937; blz. 479)
verklaarde, dat
de rechtsgeldigheid van verkoop van grond in inlandsch bezit
met het daarop staande huis, tusschen inlanders onderling, moet
worden beoordeeld naar het ter plaatse geldend adatrecht.
Dienovereenkomstig verhief de Raad de te Sibolga onder In
landers bestaande gewoonte om verkoop van huizen te doen ge
schieden ten overstaan van het Kamponghoofd respectievelijk den
wijkpenghoeloe, met het oog op de algemeene
rechtszekerheid tot dezen rechtsregel, dat zoodanige
rechtshandeling slechts van kracht is in
dien dezelve is aangegaan ten overstaan
van één van genoemde adatautoriteiten.
C. G. v. H.