188
adjunct-landmeter. In 1884 werd hij benoemd tot landmeter
en in 1905 tot het inspectie-ambt geroëpen.
Nadat hij in 1911 in Nederland de reorganisatie van den
dienst had voorbereid, werd hem in 1912 de dienstleiding van
het Kadaster opgedragen, welk ambt hij tot zijn pensionnee-
ring in 1918 bleef vervullen. Daarna vestigde hij zich in het
moederland, waar hij zich als adviseur aan het Ministerie van
Koloniën in menig opzicht verdienstelijk heeft gemaakt.
De beroepsopleiding bij het Kadaster had zijn speciale
aandacht, maar daarnaast heeft de heer Polderman belange
loos ook zijn krachten gegeven aan het verpondingsvraagstuk
en het Weduwen- en Weezenfonds. De Regeering heeft zijn
prestaties beloond met een benoeming tot Ridder in den Ne-
derlandschen Leeuw, welke onderscheiding hem na zijn pen-
sionneering ten deel viel.
Met den heer Polderman is een der grootste Kadastrale
figuren heengegaan. Zijn naam zal onafscheidelijk aan het
Indische Kadaster verbonden blijven.
Niet voor de eerste maal is de naam van Polderman in ons
tijdschrift genoemd. Zoo publiceerde het Bestuur, toen hem
de Koninklijke onderscheiding te beurt viel, een artikel daarover
in ons Tijdschrift (zie jaarg. 2 pag. 129), waarvan wij één enkel
zinnetje willen memoreeren:
„Dankbaar herinneren wij ons den aangenamen diensttijd,
„waarin U heer Polderman, voor jongeren een vader, voor
„ouderen een vriend waart".
Hiermede is de persoon van den overledene wel getypeerd. Zij,
die Polderman persoonlijk hebben meegemaakt, zien in hun
gedachten dien steeds prettig gehumeurden stoeren werker,
die zichzelf nooit spaarde en zijn personeel immer op de juiste
en meestal aangename wijze wist te stimuleeren.
Met zijn gezond idealisme en zijn nuchtere, practische kijk op
zaken oogstte hij alom waardeering. Hij beschikte over menschen-
kennis, kon de uiteenloopende karakters van zijn corps goed
„hanteeren" en wist de juiste personen te kiezen voor de uitvoe
ring van zijn plan.