11
Het eenvoudigste is om hierin te berusten en voor de abscissen
en ordinaten deze iets verschillende waarden toe te passen.
Wenscht men echter theoretisch zuiver te werk te gaan 1dan
moet teruggegrepen worden op de formules van bladz. 3 t/m 5.
De aldaar gebruikte onbekenden x en y zijn nu de beide omzwaai
ingen <Pl en <p2 terwijl x en y betrekking hebben op de abscissen
en ordinaten.
De omzwaaiingen uit het eerste stel normaalvergelijkingen vol
doen aan pvyvy minimum, en die uit het tweede stel ver
gelijkingen aan Pvxvx 1 minimum.
De juiste waarde is niet het gemiddelde, doch die, welke vol
doet aan pvv vy pvx vx minimum of: [Kwy] [Kwx]
minimum.
Het is gemakkelijk in te zien, dat dit moet leiden tot een som
matie van overeenkomstige termen. In het berekeningsschema uit
het zich aldus, dat het verloop tot de dubbele streep ook voor
de 3 kolommen, die betrekking hebben op de sluitfouten in de
X richting gewoon verloopt. Daarna moeten de beide groepen
van de abscissen en ordinaten volledig gescheiden en afzonderlijk
gereduceerd worden. De sommatie van de overeenkomstige waar
den «.3, /3.3 en «.3 en ook de waarden j3A en «.4 (doch deze laatste
twee zonder de beide producten met /3.31), geeft de 5 waarden, die
benoodigd zijn voor de oplossing van <p1 en <p2Dit het hieronder
volgend rekenvoorbeeld is, bij één onbekende omzwaaiing, wel
te zien, dat deze werkwijze hoogst eenvoudig is, en zelfs voor
de controlekolom geen moeilijkheden oplevert.
Volledigheidshalve moet nog opgemerkt worden dat zich bij
de sommatie geen voorteekenmoeilijkheden kunnen voordoen, om
dat tt.3 en ,8.4 steeds negatief moeten zijn.
Bij het bovenstaande werd steeds verondersteld, dat er twee
verschillende oriënteeringen in eenzelfde of samengevoegde me
ting berekend moesten worden. Dit is in hoofdzaak gedaan om
D In de door Helmert gegeven oplossing is in deze mogelijkheid niet
voorzien.