26
met belanghebbenden. Wanneer echter de toestemming tot aanleg
maar verleend werd en contractueel vastgesteld, was de noodzaak
niet groot den rechtstoestand verder te regelen.
Het personeel, belast met het verzamelen van de gegevens voor
de verponding, signaleerde er eenige, maar zoolang de belasting
binnenkomt is er voor Financiën geen reden, den rechtstoestand
verder in beschouwing te nemen.
Het B.B. kon bij nieuwe vestigingen een oogje in het zeil hou
den en zoodoende ook weer eenige opruiming houden.
Voor de bovengenoemde instanties bestond bij hun werk het
groote bezwaar, dat geen overzichtelijke kaarten ter beschikking
stonden.
Het Kadaster meende blijkbaar, dat deze onbekende perceelen
dezen dienst niet verder aangingen, dan wanneer ze in een Euro-
peesch zakelijk recht werden afgestaan, zoodat door de eenige
instantie, die de ligging met voldoende nauwkeurigheid kon vinden
geen werk van de opsporing gemaakt werd.
Omstreeks 1930 is er over de kwestie weer van alle kanten
geschreven en ook in den Volksraad kwam de kwestie ter sprake.
De toenmalige A.R. ter beschikking, N. Beets, heeft er opnieuw
veel werk aan besteed.
Met alle mogelijke autoriteiten en diensten werden besprekingen
gevoerd.
Kort samengevat kwam de heer Beets, om tot een uiteindelijke
regeling te geraken, tot de volgende conclusies. i)
le. een Gouvernementscommissie moet in het leven geroepen
worden, welke alle zich voordoende vragen behandelt en
afdoet.
In die commissie behooren zitting te nemen:
a. de Regent van Batavia c.q. Meester-Cornelis.
b. een adj.-inspecteur van Agrarische Zaken.
c. de Bewaarder van het Kadaster.
d. een ambtenaar der Gemeente.
e. een Assistent-Resident t.b.
2e. Bloksgewijs worden na raadpleging der kadastrale kaarten
de „tanah onbekend" op het terrein vastgelegd, zoo mogelijk
met merkteekens en worde overgegaan tot regeling en regis
treering der occupaties.
Nota van den Assistent-Resident t.b.v. den Gouverneur van West-Java,
N. Beets, aan den Directeur van Binnenlandsch Bestuur dd. S Maart 1930.