82
Met betrekking tot het teeken van beschouwen wij op over
eenkomstige wijze de onderlinge waarden van de richtingen n'q' en
nq. In de teekening moet n'q' aangroeien tot nq, zoodat 0 het posi
tieve teeken heeft.
2. Hetgeen, m.b.t. tot veelhoeksmetingen, aan de methode der
kleinste vierkanten een gecompliceerd karakter geeft, is wel het feit,
dat in de polygonen de hoek- en lengtewaarden gelijktijdig in de ver
effening moeten worden betrokken. Voor gestrekte polygonen, als in
i bedoeld, wordt de vereffening aanzienlijk eenvoudiger, omdat:
a, de lengtecorrecties de zijwaartsche uitwijking 77 niet beïnvloeden
b. de hoekcorrecties niet van invloed zijn op de lineaire verschui
ving
Hierdoor kunnen de lineaire correcties onafhankelijk van de
hoekcorrecties worden bepaald. De berekening bestaat dan uit twee
gedeelten, die elk op zichzelf worden verricht.
De vaststelling der lineaire correcties is zeer eenvoudig aan de
hand van het bedrag A volgens formule (1). Waar alle polygoonzijden,
die (n-i) in aantal zijn, evenlang worden verondersteld, zijn alle li
neaire correcties dezelfde en elk gelijk te stellen aan het (n-i)e deel
I
van de verschuiving n"-n, dus gelijk aan
Heeft men deze A-correctie aangebracht, zoo blijft de hoekvcr-
effening over, welke ten doel heeft de zijwaartsche uitwijking 7/ en
tegelijk ook de hoeksluitfout te elimineeren.
3. Om tot hoekvereffening te geraken, moeten de gemeten
hoeken p-1-2', 2', 3', (n-2)', (n-i)' en (n-i)-n-p worden ge
corrigeerd respectievelijk met de waarden v2 v3 vn_2
vn_! en vn
Reeds dadelijk ontstaat de voorwaardevergelijking
V! V2 V3 Vn_2 Vn_t Vn 0(3)
Bij het opbouwen van de tweede voorwaardevergelijking beden
ken wij, dat de hoekcorrectie vn_1 een zijwaartsche verschuiving van
het punt n' teweeg brengt.
n-i