101
praktijk, zooals die ons dagelijks voor oogen komt. Dat dit zonder
meer niet vanaf de bureaustoel gaat, moet duidelijk zijn.
Indien het Kadaster samenwerkt met een anderen technischer]
dienst, b.v. van een gemeente, zal deze dienst ongetwijfeld in staat
moeten zijn haar nauwkeurigheidseischen vooraf zelf vast te stellen.
In verband met het ontwerp stadsvormingsordonnantie zal het ver
moedelijk wel moeten komen tot het stellen van algemecne normen.
(2) De eischen, die voor het oogenblik gelden, kunnen groote-
lijks afwijken van die, welke in de toekomst gesteld zullen worden.
Bij het opvoeren der meetnauwkeurigheid heeft deze kwestie,
dunkt mij, wel een voorname rol gespeeld. Het is immers ons dage-
lijksch werk te wurmen met metingen uit vroeger tijd, die voor de
tegenwoordige begrippen inadaequaat zijn, zoodat het zeer logisch is
dat het idee postvatde heeren van vroeger hebben er maar wat van
gemaaktdat zal van mij niet gezegd kunnen worden
Dat dit idee tot overdrijving aanleiding kan geven is natuurlijk
waar, echter mag zeker niet vergeten worden, dat de landmeter van
het Kadaster nu eenmaal steeds één oog op het heden en één oog op
de toekomst gevestigd moet houden, en dat deze positie af en toe
wat scheel zal lijken is hem niet kwalijk te nemen. De eischen, die
in de toekomst zullen gesteld worden, zijn nu eenmaal niet overal en
altijd te voorzien, en dat, met het oog op onaangename ervaringen,
men liever nu wat meer werk verricht, om in de toekomst kostbare
vernieuwingen te vermijden, is zeker niet zonder meer te veroordeelen.
Indien nu de te stellen nauwkeurigheidseischen in het algemeen
door den landmeter zelf moeten worden bepaald, waarbij hij zich dus
niet te veel door de eischen van het oogenblik moet laten beinvloeden,
moet nog nagegaan worden, welke factoren hij bij het bepalen der
gewenschte nauwkeurigheid nog meer in acht moet nemen.
(1) Als eerste noemen wij hier de duurzaamheid van het recht,
dat op den op te meten grond gevestigd is, dan wel zal worden. In
Ned.-Indië wordt deze factor genoegzaam in rekening gebracht door
de verschillen, die gemaakt worden b.v. bij de opname van eigendoms-
en die van erfpachtsperceelen.
(2) Het aantal bijhoudingsmetingen, dat in een bepaald gebied
geregeld zal moeten geschieden, zal mede bepalend zijn voor de nauw-
keurigheidsgrenzen. In complexen waar zich weinig splitsingen of
grenskwesties voordoen, zal men veelal de eischen wat minder kunnen
stellenen zeker minder waarde hechten aan een goed verzekerden
technischen grondslag. Dit punt hangt ten nauwste samen met het
volgende