125 J. G. J. Ook over vereischte psychische kwaliteiten weet mejuffrouw Danger ons een en ander te vertellen. In het kort samengevat zijn deze: Algemeene intelligentie, behoorlijk geheugen, concentratievermogen en initiatief, eenige aanleg voor „wiskunde en teekenen", zin voor orde en netheid, vermogen om leiding te geven aan ondergeschikten, en tenslotte eerlijkheid en betrouwbaarheid. Zonder ook maar eenigszins den schijn op ons te willen laden onbeleefd te zijn tegenover mejuffrouw Jacqueline, die zich met de landmeterij toch maar wat afgesloofd heeft, moet het ons des .niettemin van het hart, dat deze kwaliteiten vrijwel gelden voor ieder beroep, waarin men niet met volslagen imbecielen kan volstaan. Dit te meer, waar er toch wel eigen schappen zijn, die den landmeter van anderen onderscheidt. Deze zijn: het eeuwig op zoek zijn naar fouten, middelbare, ware, gemiddelde, relatieve, getolereerde foutende volkomen rücksichtslosigkeit waarmede eigen zoo wel als anderer werk gecritiseerd wordt, de volkomen overtuiging van het relatieve in alle dingen en van de eeuwig onbereikbare „ware waarden". Al deze eigenschappen drukken hun duidelijk en onmiskenbaar stempel op hen, die in dit beroep hun levenstaak vinden. Doch mejuffrouw Danger schijnt dit bij haar psychische vivisectie niet te hebben opgemerkt. De moeite waard te vermelden is dan ,nog een van haar conclusies. Met eenigen schroom brengen wij deze hier naar voren aangezien wij vreezen, dat de toepassing hiervan verwikkelingen met zich mede zou kunnen bren gen, verwikkelingen namelijk, die tot de ergste behooren, welke op de wereld bestaan; te weten huiselijke verwikkelingen. In het belang van de zaak zullen wij o.ns hier overheen zetten en vermelden dan dat mej. Danger meent, dat den landmeter in het algemeen een medewerkster ter zijde kan staan in den vorm van zijn vrouw, en wel: „soit pour les travaux de terrain, soit pour les travaux de bureau" In verband hiermede denken wij, bij het eerstvolgende landmeters- congres h.t.l., de mobilisatie van landmeters-eegaas als belangrijk agenda punt naar voren te brengen. III. INDISCH TIJDSCHRIFT VAN HET RECHT. A. Verkrijging van het Recht van Opstal door Verjaring. (Dl. 148, blz. 632). In zijn beschikking van 18 Mei 1938 overwoog het Hooggerechtshof, dat het recht van opstal, behalve krachtens rechtsgeldigen titel, mede door verjaring kan worden verkregen als het ingevolge een gebrekkigen titel wordt bezeten, die is verleend! door dengene, die zich als eigenaar van den grond heeft voorgedaan; dat het enkele feit, dat zij (requestranten) op den grond van een ander hebben gebouwd niet insluit, dat zij dit met toe stemming van den eigenaar van den grond hebben gedaan, waardoor zij bezitters zouden zijn geworden van het op stalrecht, welk bezit dan door verjaring tot een volledig recht van opstal zoude kunnen uitgroeien, (artt. 711 en 1963 B.W.)

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1939 | | pagina 55