126
B. Lastgeving en Overschrijving. (Dl. 148 biz. 635).
Drie erfgenamen van Thong Kim Hoo richten zich met een verzoek
schrift tot den R. v. J. te Batavia, inhoudende het verzoek, dat de R. v. J.
de openbare verkoop van het tot den boedel van Th. K. H. behoorende
perceel Eig. Verp. No. 944, staande ten name van den erflater, zal bevelen.
Gerequestreerde is Thong Soen Eng, zoon van den erflater en mede-
erfgenaam, die ontkent, dat het porceel nog tot den boedel zou behooren,
onder overlegging van een onderhandsche akte van koop en verkoop, waarin
erflater het perceel aan gerequestreerde verkoopt. Tevens houdt de akte
de erkenning in van erflater, dat hij de koopsom heeft ontvangen en een
machtiging t.b.v. den notarisklerk hem bij de overschrijving te vertegen
woordigen. Behalve deze akte legt gerequestreerde over een kwitantie van
betaald ovcrschrijvingsrecht, een landmeterskennis, opgemaakt vóór het
overlijden en een gezegeld concept nieuwe eigendomsacte.
Requestranten voeren o.a. aan, dat al mocht gerequestreerde er in slagen
zijn beweringen waar te maken, zij niet zullen medewerken tot de feitelijke
levering (overschrijving), zoodat hem slechts een vordering tot vergoeding
van geleden schade tegen den boedel overblijft.
De R. v. J. overweegt, dat gerequestreerde door de machtiging en de
overlegging der andere bescheiden voldoende aannemelijk heeft gemaakt,
dat zijn verzet gegrond is, daar immers volgens cle heer-
schend e opvatting bij de overschrijving de
verleende machtiging in afwijking van het bepaalde bij art. 1813 van het
B.W. niet te niet gaat door het overlijden van den verkooper (H.W. Roebv,
1925, blz. 199 e.v.), terwijl bovendien nog de vraag openblijft of gereques
treerde de erfgenamen niet tot overschrijving zou kunnen dwingen. Overigens
is de R. v. J. van meening, dat deze vragen zich niet leenen tot voluntaire
jurisdictie (doch tot contenticuse), zoodat partijen zich langs den gewonen
weg van rechten tot den rechter zullen hebben te wenden en wijst daarom
het verzoek af. Zooals de Redactie van het tijdschrift opmerkt laat de
R. v. J. in het midden of die hcerschende opvatting juist is.
Het afleiden van wat de heerschende opvatting zou zijn uit een werkje
als dat van Roebv doet in rechterlijke uitspraak eenigszins vreemd aan.
(art. 1 Ov. Ord. en art. 1813 B.W.).
C. Omzetting van Agrarischen eigendom in Europeeschen.
(Dl. 148, rechtsvraag 18, blz. 773.)
De casus positie is als volgt:
Een Inlandsche vrouw heeft een stuk grond in agrarisch eigendom.
Daarna treedt ze in het huwelijk met een Arabier, zoodat ze Arabische is
geworden en dus onderworpen wordt aan het Europecsche burgerlijk en
handelsrecht.
Vervolgens heeft ze een verzoek gericht tot den rechter-commissaris van
den raad van justitie te Batavia, om dien agrarischen eigendom te doen
inschrijven in de registers betrekkelijk den Europeeschen eigendom. Zooals
U bekend zal zijn bestaat er een regel van intergentiel gewoonterecht, die
bepaalt, dat agrarisch eigendom, in handen van iemand onderworpen aan
het Europeesch vermogensrecht, automatisch wordt Europeesch eigendom.