129 geldend recht niet uit, maar acht blijkens haar Eindconclusies (dl. III, blz. 3 sub f, blz. 5 sub f) agrarischen eigendom in handen van een Europeaan wel denkbaar. Het laatstbedoelde standpunt past geheel in het kader van het Ncder- landsch-Indisch intergentiel grondenrecht. Zooals bekend geldt hier de ge woonterechtelijke regel, dat het rechtskaraktcr van den grond onafhankelijk blijft van den landaard van den rechtsdrager. Het is geen regel zonder uit zonderingen. O.a. heeft de wetgever zelf een uitzondering op dezen regel gemaakt in art. 3 lid 6 van S. 1913 - 702, zooals het luidt krachtens S. 1926- 421, krachtens hetwelk landerijenbezitsrecht bij overgang op een Inlander van rechtswege wordt inlandsch bezitrecht. Een zoodanige uitzondering staat ten aanzien van agrarischen eigendom niet uitdrukkelijk in de wet. Maar wel blijkt uit de geschiedenis der totstandkoming vati de regeling van den agrarischen eigendom, dat de samenstellers van S. 1872- 117 het vanzelfsprekend achtten, dat agrarische eigendom bij toepassing van art. 19 lid 3 van dat Staatsblad van rechtswege werd omgezet in Europeeschen eigendom (zie Boudewijnse en van Soest V, blz. 330). En ook in de latere wetgeving is deze Regeeringsopvatting niet zonder invloed gebleven; vgl. art. 1 lid 2 van Stbl. 1924-291 inzake recht van overschrij ving. Indien nu mocht vaststaan, dat deze Regeeringsopvatting steeds ge steund is door beslissingen van ambtenaren voor de in- en overschrijving van Europeesche gronden, en deze laatsten zoowel bij vervreemding met Regeeringstoestemming krachtens art. 19 voornoemd, als bij overgang in handen van een niet-Inlander krachtens erfopvolging bij versterf of ge mengd huwelijk (het zich in casu voordoend geval) totdusver nimmer be zwaar hebben gemaakt, de betreffende gronden in te schrijven in hunne registers, kan men inderdaad spreken van een gegroeiden intergentielen gewoonterechtsregel in afwijking van den algemeenen grondenregel. Of de practijk der overschrijvingsambtenaren bedoelde vastheid reeds had ver kregen, zal echter alsnog moeten worden vastgesteld. Uitzonderingen op den intergentielen grondenregel, een der pijlers van ons agrarisch stelsel, moeten niet lichtvaardig worden aangenomen vooral daar het Regeeringsstand- punt voor de practijk groote moeilijkheden met zich medebrengt. Om slechts één voorbeeld te noemenwordt ook een op agraischen eigendomsgrond gevestigde hypotheek door overgang van den grond op een niet-inlander van rechtswege gemetamorphoseerd in een Europeesch-rechtelijke hypotheek, behccrscht door het Burgerlijk Wetboek? Met welke rechtsgevolgen? (Zie Klein, I.e.). Een principicele rechterlijke uitspraak omtrent al deze vragen zou veel houvast kunnen geven. W. T. W. D. Kan een Chineesche Vereeniging als Europeesche rechtspersoon het erfpachtsrecht in den zin van art. 6 van het Part. Land. Reglement uit oefenen? (Dl. 148, blz. 862 e.v.). De Vereeniging Tiong Hoa Hwee Koan, die na het eindigen van het opstalrecht op een particulier land, zich zelve beschouwde als erfpachtster

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1939 | | pagina 59