130 in den zin van art. 6 van het P. L. R. (S. 1912-422) komt in appel tegen de uitspraak van den R. v. J., die haar verweer heeft verworpen op grond, dat appellante een Vereeniging is volgens de bepalingen van S. 1870-64, dus een Europeeschc rechtspersoon en als Europeesche krachtens art. 12 al. 3 van dat reglement, van het aldaar bedoelde erfp. recht is uitgesloten. Zij voert aan, dat de landaard van een Vereeniging niet bepaald wordt door de wijze van oprichting, doch door den aard van het doel, dat zij nastreeft, i.e. het bevorderen van Chineeschc zeden en gewoonten, dat dus zuiver Chineesch is. Het H. G. H. overweegt, dat ook deze grief .niet opgaat, want ook een Vereeniging, hoewel alleen door en ten behoeve van Chineezen opgericht, doch gegrond op S. 1870-64, opgericht en erkend dus als Europeesch rechts persoon, is een Europeesche. Daarom is appellante ingevolge al. 3 van art. 12 van het Regl. van het erfp. recht uitgesloten, noch daargelaten, zegt het H. G. H., dat alleen natuurlijke personen erfpachters kunnen zijn. E. Aansprakelijkheid voor het Overschrijvingsrecht. (Dl. 148, blz. 967). De R. v. J. te Batavia (vonnis 6-8-'37) overwoog, dat het recht van overschrijving, krachtens art. 13 lid 1 sub c van de Ord. op het Recht van Ov. door de erfgenamen verschuldigd, geen nalatenschapsschuld is, maar een schuld, waarvoor de verkrijgers der nalatenschap uit eigen hoofde aan sprakelijk zijnzij het ook dat die aansprakelijkheid eerst ontstaat door de aanvaarding der erfenis. De benificiaire erfgenaam (hij die aanvaardt onder het voorrecht van boedelbeschrijving) is als verkijger der nalatenschap onbeperkt aansprakelijk voor het recht van overschrijving (hij heeft immers aanvaard en kan de erfenis niet meer verwerpen), (artt. 1032 en 1044 B.W. en art. 13 S. 1924-291). F. Intergentiel burenrecht. (Dl. 149, blz. 416). Vonnis R.V.J. dd. 16-12-1938. Eischer, Europeaan, vordert schadevergoeding terzake dat een aantal klapperboomen, die staan op grond van gedaagden (inlanders), omschreven in een Radjagrant, grenzend aan het perceel van eischer omschreven in een controleursgrant, hun vruchten op de daken van de op eischer's grond gebouwde huizen laten vallenmet veroordeeling van gedaagden om de klapperboomen om te hakken. De landraad veroordeelt gedaagden, met een beroep op art. 666 van het B.W., om de klapperboomen op hun kosten om te hakken, doch ontzegt de vordering tot schadevergoeding aangezien eischer de schade aan zich zelf te wijten heeft. De landraad heeft op de onderhavige rechtsverhouding ten onrechte het Europeesche recht toegepast, aangezien de uit de nabuurschap van een con troleursgrant en een Radjagrant voortspruitende rechten en verplichtingen liggen op het gebied van de inheemsche rechtssfeer, waarin de oplossing van dergelijke belangenconflicten in beginsel voor elk concreet geval af zonderlijk naar billijkheid pleegt te geschieden. Het voorstel van gedaagden- geappelleerden, om de overhangende boomen om te hakken op kosten van eischer-appellant, was volkomen redelijk en billijk, weshalve de cisch tot schadevergoeding, zij het op andere gronden dan door den landraad, dient te wwden afgewezen (raad).

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1939 | | pagina 60