CONSEQUENTIES VAN DE GRAFISCHE
METHODE „R. MARTIN".
Zoo op het oog maakt het door R. Martin ontworpen systeem
(zie hieromtrent het vorige tijdschriftnummer bladz. 56 e.v.) den
indruk, alleszins bevredigende resultaten te moeten opleveren. Men
komt daar al gauw toe, gezien de uitvoerige uiteenzetting en bestrij
ding van andere principes, en hoogstwaarschijnlijk zal ook het „getal-
lenvoorbeeld" aan het slot van zijn artikel niet nalaten dien indruk
te versterken.
Het „getallenvoorbeeld" zegt evenwel hoegenaamd niets! Slechts
coördinaatverschillen ten opzichte van een andere methode werden
naar voren gebracht en het behoeft wel geen betoog, dat daaruit niet
de minste conclusie kan worden getrokken. Zelfs al zoude een getal-
lenvoorbeeld, ontleend aan een exacte veref fenmethode, in een zekere
overeenstemming resulteeren, dan nóg zou de algemecne bruikbaar
heid van het systeem daardoor niet bewezen zijn, omdat zoodanige
overeenstemming immers op bloot „toeval" zou kunnen berusten.
Deze laatste opmerking slaat uiteraard ook op andere benade
ringssystemen. Degene, die een half-wetenschappelijke methode lan
ceert gaat meestal de betreffende resultaten vergelijken met die, welke
uit de zuiver wetenschappelijke zouden voortvloeien en baseert zijn
conclusies aan de hand van een groote hoeveelheid materie van uit
eenloopenden aarddoorgaans worden „doorsnee-gevallen" en „grens
gevallen" in beschouwing genomen en laat de uitdenker van het sys
teem het verder aan den lezer over, in welke gevallen het ontworpen
systeem aanbeveling verdient of wijst hij den lezer op dusdanige
gevallen.
In het tijdschrift „Journal des Géomètres experts et Topograph es
francais" jaargang 1939 No. 2 (bladz. 49 e.v.) maakt de Heer H.
Roussilhe naar aanleiding van het „Martinsche systeem" opmerkingen
van ongeveer gelijke strekking. Zijn critiek komt hierop neer, dat men
goed zal doen voor elk apart geval een oordeelkundige keuze te doen
uit de bestaande (niet zuiver-theoretische) methoden. Hij acht het
systeem van den Heer Martin volstrekt niet verkieselijk boven een
ander, en huldigt de meening, dat de meestal toegepaste indeel-
methode evenredig aan de gemeten lengten, waaraan dan een hoek-
vereffening dient vooraf te gaan, in de practijk mag worden aan
bevolen, ten minste, indien men niet den exact-wetenschappelijken
weg wil bewandelen.