149
door verklikkers beslaat, dat ze intact zijn gebleven) bet punt X
kan worden herbepaald.
Is nu destijds het punt X volgens methode AM berekend, dan
komt men zeer zeker niet op de oude plaats terecht, daar X door toe
passing van die methode slechts tusschen A en B is vastgelegd.
Gemakkelijk is dit in te zien, indien b.v. de verhouding der indee
lingen tusschen de trekken 1,5 en 4 destijds waren 3:2:1.
Is vroeger daarentegen X berekend volgens de methode R, zoo is
het bij het vraagstuk der uitzetting van X absoluut onverschillig van
welk aansluitingspunt men wenscht uit te zetten.
Men zal steeds hetzelfde punt verkrijgen, 'daar immers destijds X
werd bepaald in zijn meest waarschijnlijke ligging t.o.v. alle aanslui-
tingspunten.
Methode B
Veronderstellen we hierbij, dat voldoende zonswaarnemingen zijn
verricht, zoodat <p vervalt.
A
c
a
De werkwijze is dan a.v. (Fig. 14)
1. Bereken met de vereffende (gemeten) azimuthen de coördinaten-
verschillen en vereffen de nieuwe meting op zichzelf.
2. Neem als uitgangspunt de coördinaten van een der aansluitings-
punten (A in de figuur) en bereken de voorloopige coördinaten
der andere aansluitingspunten (b en c).
3. Bepaal de coördinatenverschillen B-b, C-c enz. (Aa o) en
bepaal het gemiddeld verschil (bij 3 aansluitingspunten derhalve
te deelen door 3).
4. Dit gemiddeld verschil wordt opgeteld bij de voorloopige coör
dinaten a, b en c. Deze eindwaarden van a, b en c worden nu
aangehouden als de vastgestelde waarden der aansluitingspunten
(rig. 15)-
Fig. 14