182 B. Een geval, dat revindicatie door den rechtmatigen eigenaar eene: onroerende zaak niet mogelijk blijkt. Een positieve uiting van ons negatieve stelsel van overdracht van on roerend goed (dl. 149, blz. 776 e.v.J. Kwee Siauw Kliim was rechthebbende van een perceel R.v.O. Bij onder- handschc akte verkocht hij in 1913 het perceel aan de Vereeniging Yang Khwat Sioe, op wier naam het werd overgeschreven. Deze Vereeniging ver bond in 1927 het perceel hypothecair aan L.W.H.H. Toen de Vereeniging in gebreke bleef, maakte L.W.H.H. gebruik van zijn onherroepelijke volmacht en liet het openbaar verkoopen. De gelukkige kooper was Said Mohamad bin Ali Moeladawila, op wiens naam het in 1929 werd overgeschreven. Tot zoovcr ziet alles er heel regelmatig uit. In 1928 echter overleed Kwee S.K. en liet als erfgenamen achter, o.m. Kwee Djie Ling. Deze schijnt de geldigheid van den verkoop van wijlen zijn vader aan de hoogergenoemde Vereeniging in twijfel te hebben getrokken. In ieder geval besliste de Raad van Justitie in 1935 bij vonnis, gewezen tusschen de Vereeniging en erfgenamen van Kwee S.K., dat de gerechtelijke acte van transport van 1913 nietig was, op grond dat de verkoop als niet reëel moest worden aangemerkt, ook al stond in de koopacte, dat de koopprijs was betaald en waar van een rechtsgeldige schenking (hieruit blijkt dat er nooit een koopsom was betaald) bij gemis van een authentieke akte geen sprake was, het perceel nog behoorde tot de nalatenschap van Kwee S.K. Dit vonnis werd aangeteekend op de gerechtelijke akte en bij het Kadaster. Nu zou men denken, dat de zaak hiermee was afgedaan. Immers onze rechtspraak neemt de causale leer aan m.b.t. cigendomsverkrijging d.w.z. nie tigheid van de obligatoire overeenkomst, den titel (koop en verkoop) heeft de nietigheid van de overdracht ten gevolge, ergo Kwee S.K. is rechthebbende gebleven en na diens overlijden maakte het R.v.O. deel uit van zijn nalaten schap. De Vereeniging zou nooit eigenaresse zijn geweest. Dat was dan ook de reden, dat Kwee D.L. mede namens zijn mcdcerfgcnamen in rechten ontruiming eischte van het na het overlijden van Said Mohamad Moeladawila door diens zoon Said Ocmar geoccupeerde perceel benevens schadevergoeding. In zijn conclusie van antwoord wierp Said Oemar op, dat Kwee met zijn vordering niet ontvankelijk zou zijn, daar deze slechts door alle mcdecigenaren te zamen kan worden ingesteld. Dit middel werd door den R.v.J. te Soerabaja verworpen. Doch daarnaast betoogde Said Oemar, dat zveliswaar hett perceel rechtens nog behoort tot de nalatenschap van Kwee S.K., doch dat de bescherming van derde -verkrijgers te goeder tronie en onder beswarenden titel, die achter eenvolgens den hypotheekverkrijger H. en den kooper ter vendutie ten goede komt, meebrengt, dat de inhoud van den lite! wordt geacht zoo te zijnals hij in het register werd ingeschreven en derden op die registers mogen vertrouwen. Dit betoog steunde op art. 1873 B.W., waaruit zou volgen dat een beroep op een tegenbrief, i.e. het feit dat de gepubliceerde handeling gesimuleerd was, niet opgaat tegen derden, die alleen de gepubliceerde akte kenden en konden kennen en op grond daarvan hypotheek verleenden of van den verkrijger of hypotheekhouder kochten, zoodat het vonnis van den Raad dd. 1935 noch den hypotheeknemer H, noch Said Mohamad bond.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1939 | | pagina 50