203
te stellen hem omtrent zijn leven en loopbaan eens nader te komen
interviewen. Aan dien wensch werd door hem gaarne gevolg ge
geven, zoodat we thans den lezer daarover het volgende kunnen
meedeelen.
Josephus Christiaan Bertsch werd in 1849 geboren te Soera-
karta, waar zijn vader muziekleeraar was. Zijn vader en moeder,
beiden vreemdelingen, de eerste van Zwitsersche, de tweede van
Engelsche origine, hadden zich, na in Nederland in het huwelijk
te zijn getreden, Indië tot nieuw vaderland gekozen.
In Solo bezocht de jonge Bertsch de lagere school, de eenige
officieele lagere school, die Solo destijds bezat. En welk een
school. De lokalen waren ondergebracht in de benedenverdieping
eener oude kazerne, terwijl in de bovenverdieping het schoolhoofd
huisde. Men kon in dien tijd nog schoolhoofd zijn zonder de akte
van hoofdonderwijzer te bezitten, ja zelfs zonder ook maar eenige
onderwijsbevoegdheid te hebben. Zoo kon het bestaan dat de
Solosche School een gewezen militair tot bovenmeester had en
de overige leerkrachten al evenmin over eenige bevoegdheid be
schikten. Dat het onderwijs niet te hoog moest worden aange
slagen blijkt wel uit het feit, dat de leerling Bertsch eerst op 17-
jarigen leeftijd het klein-ambtenaarsexamen dat destijds bij
den abituriënt de aanwezigheid van de huidige lagere schoolkennis'
waarborgde aflegde.
Spoedig daarop volgde zijn in diensttreding bij de N.I.S., die
bezig was de spoorlijn Solo Semarang aan te leggen. Niet te
vreden met zijn baan, zocht hij middelen om zijn kennis te ver
meerderen. Met veel moeite slaagde hij erin een oud-militair op
te sporen, die hem met de geheimen der Fransche taal vertrouwd
moest maken. Daarna was het Engelsch aan de beurt en ten slotte
volgden wiskundelessen, waarvoor hij het respectabele bedrag van
60.per maand (1 lesuur in de week) moest neertellen.
Zijn streven werd ten slotte beloond, toen hij in 1870 werd
benoemd als teekenaar in de commissie, die belast was met de
opname en kaarteering der Djatibosschen op Java. Als zoodanig
genoot hij een salaris van 120.Een jaar later werd de com
missie ontbonden, waardoor hij met 2 lotgenooten op wachtgeld
werd gesteld. De wachtgeldtijd, die 2 jaar zou duren, bracht hij
grootendeels te Cheribon door, waar hij om toch maar iets om
handen te hebben den Ingenieur van de Burgerlijke Openbare Werken
(B.O.W.) behulpzaam was bij het nagaan van den toestand van alle