209
Ondanks het feit dat de landmeters van de statistieke opname
een plaats op de ranglijst hadden gekregen boven hem en dit
spelletje zich in datzelfde jaar (1879) nog eens herhaalde toen
de 3 uit Holland uitgezonden landmeters, Polman, Berkhout en
Verstijnen jr. onmiddellijk werden ingepast als landmeters 2e
klasse, ondanks dat alles klom hij gestaag hooger en hooger op
de kadastrale ladder.
Pasoeroean werd in 1883 zijn standplaats, daarna volgden Se-
marang in 1887, Soerabaja in 1891, Salatiga in 1892 en Semarang
in 1896. Ondertusschen was de landmeter 2e kl. in 1884 bevorderd
tot landmeter der le kl. en had zijn benoeming tot Bewaarder 3e kl.,
Ingenieur 3e kl., Ingenieur 2e kl. achtereenvolgens plaats in de jaren
1887, 1891 en 1894.
Na 3 jaar in Semarang vertoefd te hebben achtte Ingenieur
Bertsch de tijd gekomen om eens met buitenlandsch verlof te gaan
en zoo gebeurde het dat hij medio 1899 voor de eerste maal en
tevens voor de laatste naar Europa ging. Toen hij een jaar later
terugkeerde, werd hij op zijn oude standplaats en in zijn ouden
rang herbenoemd. In 1905 werd hij ten slotte tot het hoogste ambt
geroepen als opvolger van Van der Rest.
Bij zijn optreden was de bekende strijd Topografische Dienst
Kadaster nagenoeg gestreden. Het ging om den overgang van
de metingen t.b.v. de landrente (de oude statistieke opname) naar
eerstgenoemden dienst, welks chef, Kolonel Enthoven, beweerde
de metingen te kunnen verrichten voor 0.29 per ha, in tegen
stelling tot den chef van het Kadaster, Van der Rest, die koppig
volhield geen behoorlijke kaarten te kunnen leveren beneden den
prijs van 1.per ha. De strijd ontaardde ten slotte in een per
soonlijke, vooral toen Van der Rest zich verstoutte den kolonel
in een officieel schrijven te bestempelen met den naam „Manusje
van alles".
Veel moeite is van kadastrale zijde overigens niet gedaan
om den overgang te beletten. Ook de nieuw opgetreden chef ging
ten slotte het verlies weinig aan het hart, te meer waar bleek,
dat een destijds door hem gedane voorspelling thans op het punt
stond uit te komen. Reeds in 1879, het jaar waarin het Kadaster
met de statistieke opname belast werd, had hij tot Verstijnen
gezegd: „Ik hoop, dat wij beiden nog leven als ze ons, misschien
wel op een minder nette manier, weer ontnomen wordt." Hij heeft
vanaf het begin van zijn loopbaan steeds een kadaster voorgestaan