255
Artikel 4. Het hoofd van gewestelijk bestuur beslist na verhoor althans
behoorlijke oproeping van partijen. Hij kan dit verhoor ook aan het hoofd
van plaatselijk bestuur van de woonplaats van den betrokkene opdragen.
Artikel 5. Het hoofd van gewestelijk bestuur verleent de in artikel 1
bedoelde goedkeuring alleen in geval de gebruiker in gebreke is gebleven de
verschuldigde retributie te voldoen.
Hij kan den gebruiker, op zijn verzoek, een termijn gunnen, binnen wel
ken hij alsnog aan zijne verplichtingen zal kunnen voldoen.
Indien hij de goedkeuring verleent, stelt hij het tijdstip vast, met ingang
waarvan het recht tot gebruik van het erf den gebruiker wordt opgezegd.
Artikel 6. Geen hoogere of andere retributie is aan den grondeigenaar
verschuldigd, dan die welke door dengene, die op het tijdstip van inwer
kingtreding dezer ordonnantie het gebruik heeft, bij den aanvang van zijn
gebruik werd betaald, tenware de gebruiker na die inwerkingtreding uitdruk
kelijk in de verhooging heeft toegestemd.
Echter kan, indien daartoe aanleiding bestaat, op schriftelijk verzoek van
den grondeigenaar, eene hoogere retributie worden vastgesteld door het
hoofd van gewestelijk bestuur, dat daarbij rekening houdt met verzwaring
van de lasten, welke ten aanzien van den grond op den grondeigenaar rusten.
Artikel 7. Deze ordonnantie treedt in werking met ingang van den dag
na dien harer afkondiging, met dien verstande dat het bepaalde in artikel 1
terugwerkt tot 1 Januari 1918."
M. b. t. de toepassing van deze ordonnantie treffen we in de eerste
plaats een uitspraak aan van het Residentiegerecht Batavia (Vonnis
14-3 1939).
In zijn introductief request stelt eischer (S. Said bin Ali bin On) dat
gedaagde (Anis binti Sadijan, echtgenoote van S. Salim bin Ali Alhabsji)
van hem in huur heeft tegen een huurprijs van 7.25 's maands een erf, deel
uitmakend van perceel eigendomverpondingsnummer7228 te Batavia, dat
gedaagde gedurende 40 maanden geen huur heeft betaald ondanks herhaalde
aanmaningen, dat eischer hieruit opmaakt, dat gedaagde niet langer grond-
liuur wil betalen, waarom hem het recht toekomt de overeenkomst te
ontbinden. Op grond daarvan verzoekt eischer den Residentierechter
le) de huurovereenkomst ontbonden te verklaren
2e) gedaagde te veroordeelen tot ontruiming
3e) gedaagde te veroordeelen een bedrag van 40 X 7.25 enz. enz. te betalen.
Gedaagde erkent dat zij bedoeld perceel heeft gehuurd, doch ontkent
dat de huurprijs 7.25 zou bedragen, stellend dat die prijs 6.zou zijn.
Doch tevens beroept gedaagde zich op S. 1918287, daar reeds vóór
1918 een retributie voor gebruik van het erf werd betaald.
Volgens de verklaringen van drie ter terechtzitting onder eede gehoorde
Inlandsche getuigen, zou op de plaats waar thans de woning van gedaagde
staat vroeger een andere woning hebben gestaan en zou het tegenwoordige
huis in 1923 gebouwd zijn. Daarom en mede op grond van constateering ter
plaatse door hemzelf, dat het huis een vrij nieuwen indruk maakt, acht de
residentierechter bewezen, dat het tegenwoordige huis niet het zelfde is dat
in 1918 aanwezig was.