40
het agrarisch eigendomsrecht bleef gehandhaafd, doch een beneden-
grens werd daarvoor ingesteld 5).
8. Dat het zelfkostenvraagstuk voor de kadastrale verrichtingen
hoe langer hoe meer de aandacht had, blijkt duidelijk uit de destijds
geldende tarieven voor inzagen, extracten en afschriften. De betref
fende kosten werden namelijk zoo veel mogelijk geëvenredigd aan
den te verrichten arbeid.
Ook de invoering van het z.g. ruitentarief en de z.g. hectare
toeslag voor copieën, waardoor het te heffen bedrag grootendeels af
hankelijk werd gesteld van den aan het werk te besteden tijd, wijst
op een uitgebreider nastreving van het zelfkostenprincipe.
9. De billijkheid werd aangevoeld, om niet langer de verpon-
dingswaarde de eenige grondslag te doen zijn van het Kadastraal
salaris, maar ook rekening te houden met den koopprijs. In 1915
werden bovendien nog de verkoopwaarde en de kadastrale taxatie in
geschakeld, waarmede het systeem van heffing naar den hoogsten
maatstaf werd ingeluid.
10. Uit practische overwegingen werd de hoogere uitspraak in
zake de toepassing van het Kadastraal tarief overgeheveld van het
Hoofd van Gewestelijk Bestuur naar het Hoofd van het Kadaster.
11. Opmerkelijk is het, dat in de ordonnantie van 1912 wettelijke
materie werd opgenomen, die feitelijk elders ondergebracht had moe
ten worden. Het voorschrijven van het aantal landmeterskennissen
(artikel 1 alinea 2 van het tarief dier ordonnantie) is een overschrij
vingskwestie, die in de overschrijvingsordonnantie beter op zijn plaats
ware geweest 6). Voorts zouden de bepaling, die aangeeft welke ter
reinen het onderwerp van eenzelfden meetbrief kunnen uitmaken
(artikel 2 alinea 7 van genoemd tarief) zoomede het voorschrift aan
gaande de voorwaarden waaronder andere werkzaamheden door het
Kadaster mogen worden verricht (slotalinea van artikel 13) een juis
tere plaats hebben gevonden in een der verordeningen, waarin de
kadastrale werkzaamheden zijn geregeld.
Ord. 1920.
12. Een vergelijking van de ordonnanties van 1881 en 1912
leidt tot de conclusie, dat er bij de herziening van 1912 niet van een
5) Het reductiebeginsel is sedert 1920 verlaten (zie punt 16).
6) Zie punt 29 en de daarbij behoorende aanteekening aan den voet.