44 29. De ordonnantie van 1926 bevat nog voorschriften omtrent het aantal op te maken landmeterskennissen (§1 alinea 2 en 6 van het tarief dier ordonnantie). Deze bepalingen, waarvan de oorsprong terug te vinden is in de ordonnantie van 1912 en die in 1920 een scherpere formuleering kregen, werden in 1926 in overeenstemming met het retributiebeginsel gewijzigd 10). 30. De landmeterskennisvoorschriften, als bedoeld in punt 29, stelden in 1912 de afgifte van een afzonderlijke landmeterskennis voor elk perceel verplichtend behalve ten aanzien van ruiling. In aan sluiting hierop werd in 1920 het aantal landmeterskennissen afhan kelijk gesteld van het aantal op te maken gerechtelijke akten 10). Na totstandkoming van deze verbetering bleek evenwel over het hoofd te zijn gezien, dat een tusschenoverschrijving niet steeds bij afzonderlijke gerechtelijke akte behoeft te worden geconstateerd. Maakten meerdere overgangen het onderwerp uit van eenzelfde akte, zoo kon volgens de ordonnantie van 1920 met de afgifte van één enkele landmeterskennis worden volstaan. De opmaking van één akte stelde den belanghebbende niet vrij van de overschrijvingskosten der tusschenovergang. Voor de betreffende landmeterskennis evenwel waarin meerdere overgangen waren verwerkt kon slechts éénmaal 10) Het ware zooals in punt 11 reeds is opgemerkt juister geweest, deze materie als wijzigingsartikel van de Overschrijvingsordonnantie te behandelen. Dat tot opname daarvan in de Tariefordonnantie werd overgegaan, moet worden toegeschreven aan de financieele zijde van de kwestie, die toentertijd sterk op den voorgrond! trad. Belangwekkend is de ontwikkelingsgang t.a.v. de landmeterskennis sen voor ruiling. In het tarief van 1881 werd volstrekt niet gerept om trent het op te maken aantal dezer stukken. Het was destijds gewoonte, om van iedere ruiling slechts één landmeterskennis op te maken, en artikel 2 van het tarief 1881 gaf slechts aan, hoe de kosten berekening daarbij moest plaats vinden. Bij de tariefherziening van 1912 bleef het standpunt in zake het aantal ruilingslandmeterskennissen gehandhaafd; merkwaardig genoeg werd deze overschrijvingskwestie in artikel 1 alinea 2 van het tarief 1912 ingelascht, terwijl in artikel 6 de betreffende kostenberekening werd uiteengezet. In het herziene tarief van 1920 werd blijkens artikel 1 alinea 2 voor iedere gerechtelijke akte een afzonderlijke landmeterskennis verplich tend gesteld, terwijl bovendien nog in artikel 6 uitdrukkelijk naar voren werd gebracht, dat bij ruiling voor elk te ruilen goed een landmeters kennis moet worden afgegeven.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1940 | | pagina 55