45
het Kadastraal tarief worden geheven. Op deze wijze zou voor den
belanghebbende de mogelijkheid openstaan om, door nalatigheid zijner
zijds, de opmaking van een of meer landmeterskennissen te coupeeren
en zich zoodoende financieel voordeel te verschaffen.
Door het voorschrift in de ordonnantie van 1926 werd deze on
billijkheid geëlimineerd en werd daarmede tevens bereikt, dat de
retributie ten behoeve van de instandhouding van het Kadaster thans
geheven zvordt voor elke rechtsovergang.
II. Conclusies en toekomstige richtlijnen.
Samenvatting der opgedane ervaringen.
31. Het tarievenvraagstuk is, zooals meer dan een halve eeuw
geleden reeds werd aangevoeld u), geen eenvoudige materie gebleken.
De herzieningen in 1912, 1920 en 1926 zoomede de tusschentijdsche
aanvullingen en verbeteringen beoogden zonder twijfel een practische
en billijke regeling der heffing. Het is een voortdurend zoeken en
tasten geweest naar de richting van een onafgebakenden weg, die
leiden moet naar een vaag omlijnd doel. Daarbij werden meermalen
verkeerde zijpaden betreden, die dan naderhand verlaten werden 12
Langzamerhand zijn de contouren zich scherper gaan af teeke
nen 13), waardoor de richtlijnen voor een billijke en practische heffing
duidelijker kunnen worden onderkend.
Differentiatie der verrichtingen.
32. De verrichtingen ten gerieve van het publiek, welke voor
tarifieering in aanmerking komen, zijn hoofdzakelijk te onderscheiden
in
a. verrichtingen, die wettelijk zijn voorgeschreven en uitsluitend aan
het Kadaster worden opgedragen (landmeterskennissen, certifi
caten en meetbrieven)
b. verrichtingen, die wel is waar vrijwillig worden aangevraagd, doch
waartoe belanghebbenden zich ter sprake uitsluitend tot het Ka
daster kunnen wenden (inzagen, inlichtingen, afschriften en ex
tracten)
e. verrichtingen, die al dan niet wettelijk voorgeschreven niet
aan het Kadaster behoeven te worden opgedragen (andere werk
zaamheden).
139 Zie punt 4.
12) Zie de punten 6, 16, 17 en 18.
13) Zie punt 13 en de tweede alinea's der punten 21 en 22.