51
Het Nederlandsche Kadaster dateert uit den tijd van de Franséhe over-
heersching. Tegen het eind der 18° eeuw verkeerden de financiën van den
Franschen staat in een weinig rooskleurigen toestand en werd overgaan tot
hervorming van het belastingstelsel. Het meest voor de hand liggende object
voor belastingheffing was de bodem, geheel in overeenstemming met de leer
den Physiocraten, die den grond als bron van alle rijkdom beschouwden.
Om evenwel tot een billijke verdeeling der grondbelasting onder alle
eigenaren te geraken was het noodig mede in verband niet de structuur
van het belastingstelsel te weten hoe groot hun bezittingen waren en wat
de waarde ervan was.
Alle pogingen om een goede verdeeling te verkrijgen faalden totdat Na
poleon besliste dat alle grondeigendommen perceel voor perceel zouden wor
den opgemeten en geschat Dit nu werd de taak van het staatsorgaan, het
Kadaster.
In 1808 werd met de metingen in Frankrijk begonnen en in 1812 volgde
men in Nederland, bij welke gelegenheid tevens het woord kadaster (Fr.
cadastre) werd geimporteerd. Van het geheele grondgebied van den staat
werden kaarten samengesteld, waarop de ligging en vorm van alle eigendom
men nauwkeurig was weergegeven, terwijl daarnaast registers werden inge
richt, waarin perceelsgewijze waren opgeteekend de naam van den eigenaar,
de soort van bebouwing, de grootte van het perceel en de belastbare op
brengst.
Aan alle perceelen werd een nummer toegekend, dat zoowel op de kaart
als in de registers voorkwam, zoodat deze bescheiden naar elkaar verwezen.
Een dergelijk samenstel van kaarten en registers nu, dat tot doel heeft
de gelijkmatige verdeeling van de grondbelasting noemt men belastingkadas
ter.
Het is niet onaardig er hier nog eens op te wijzen, dat Nederland zijn
kadaster aan Napoleon te danken heeft.
Van den grooten keizer zijn o.a. de woorden: „Wie een goede wet op
het kadaster zal maken, zal een standbeeld hebben verdiend" en ook de
uitspraak, dat het Kadaster op zichzelf beschouwd had kunnen worden als
de eigenlijke constitutie van het Keizerrijk.
Het ligt voor de hand, dat bij een kadaster als het bovengeschetste het
er weinig toe doet of degeen, die als eigenaar geboekt staat nu ook werkelijk
eigenaar is. Voor den Fiscus is het voldoende dat de kadastrale eigenaar
de grondbelasting betaalt.
Dit wordt anders, indien men hetzelfde kadaster ook voor andere doel
einden gaat gebruiken, zooals in 1838, bij de invoering van het B. W. het
geval was. Napoleon had reeds in 1807 verkondigd, dat het perceelsgewijze
kadaster het noodzakelijke aanvulsel van zijn B.W. (code civil) zou uitmaken.
Het Nederl. B. W. bepaalt nl. dat in de hypotheekacten de onroerende
goederen omschreven moeten worden naar aanleiding der kadastrale indee
ling, dus met het nummer of de nummers van het belastingkadaster. Ook
in andere notarieele akten moeten de onroerende goederen op die wijze worT
den aangeduid.
Het kadaster zorgt hier dus voor de speciale ondubbelzinnige aandui
ding van het voorwerp der overeenkomst. Dit noemt men toepassing van