55
hoor ik U al zeggen gevonden te hebben in den juridischen grondslag
van het Kadaster.
De eerste kolonisten, die zich hier in deze streken vestigden en de be
schikking wenschten over grond, namen dien grond eenvoudig in bezit, occu
peerden den grond, en beschouwden zich als eigenaar. Dat ging goed, zoo
lang er weinig liefhebbers waren. Naarmate zich in Indië meer Europeanen
vestigden, meencle de overheid, aanvankelijk de O. I. C., later het Gouverne
ment, regelend te moeten optreden, zoowel wat betrof de verstrekking van
gronden als wat betrof den overgang van den een op den ander.
Om aan alle willekeurige inbezitneming een einde te maken, stelde de
overheid zich op het standpunt en dat doet ze nog dat alle grond,
waarop anderen geen recht van eigendom kunnen bewijzen, aan het Gou
vernement toebehoort, ook dus de Inlandsche gronden, want t.o. van de
laatste spreekt men niet van eigendom.
Wie dus over grond beschikt zonder het gouvernement er in te kennen
handelt onwettig en om grond te krijgen moet men zich tot het gouverne
ment wenden. De z.g. agrarische wet van 1870 regelde de bevoegdheid van
het gouvernement in dezen, en gaf aan welke gronden in eigendom (of op
stal) en welke o.m. met het recht van erfpacht konden worden afgestaan.
De rechten, die men als Europeaan kan uitoefenen op den grond zijn
uitputtend opgesomd in het B. W. Eigendom is het voornaamste recht, alle
andere rechten zijn minder in omvang. Het Kadaster bemoeit zich alleen
met deze rechtende inlandsche rechten met uitzondering van één, dat van
vrijwel geen beteekenis is, vallen buiten zijn werkingssfeer. Men spreekt
daarom wel van het Europeesche eigendomskadaster.
Behalve de uitgifte werd, zooals reeds gezegd, ook de overgang der
rechten aan banden gelegd. Een definitieve wettelijke regeling kwam in
1834 tot stand. Daarbij werd bepaald aan welke formaliteiten voldaan moest
worden bij koop en verkoop, ruil, overgang bij versterf, boedelscheiding enz.
enz. van onroerend goed, waaronder ook te begrijpen zijn die andere rechten
op den grond.
Om het nu niet te ingewikkeld te maken zullen we ons voor het ver
volg maar beperken tot één recht, het eigendomsrecht en ons voorts slechts
bezighouden met één soort van handeling m.b.t. dat recht, nl. koop en ver
koop.
Al het andere moet U er zich dus maar bij denken.
Wanneer U iets koopt, komt het er voor U op aan te weten:
le. dat U handelt met hem, die eigenaar is van dat iets,
2e. dat U precies weet wat U koopt.
M.a.w. U wenscht rechtszekerheid omtrent Uw toekomstigen eigendom.
Opdat U zich die zekerheid makkelijker zult kunnen verschaffen, heeft de
wetgever, althans zoo het gaat om den eigendom van onroerend goed, van
grond dus, het stelsel van openbaarheid ingevoerd, openbaarheid van den per
soon, het subject, dengeen met wie U handelt en openbaarheid van het
voorwerp, het object, hetgeen U koopt.
In het eerste geval spreekt men van publiciteit, in het andere van specia
liteit.