61 en ook niet naar de dynastie, maar geldt de magische kracht, die de onder danen aan het vorstengezag toekennen, een kracht die zij verbinden met de uiterlijke kenteekenen daarvan. En dit is het zwakke punt van oostersche vorstenmacht. Een stoutmoedig ontevredene behoeft zich slechts meester te maken van die uiterlijke kenteekenen en, zooals Montesquieu een zijner Perzische briefschrijvers in den pen geeft, „een vuist en een seconde is al wat hij noodig heeft". In het grondrecht van een Javaansche hofstad was voor particulieren geen plaats. Zeker, de bloei van de landbouwnijverheid gaf wel het aanzijn aan een aanzienlijken handel en aan eenige ter hoofdplaats gevestigde neven industrieën, waarin een talrijke groep van Inheemsche burgers een bestaan vond, doch dat vermocht geen principieele wijziging te brengen in het gron- denrecht der Inheemschen, dat bcheerscht bleef door de typisch feodale rechtsverhoudingen, waarin het economisch leven van het geheele gewest beklemd lag. Zoo waren de gronden ter hoofdplaats dus zoo goed als opgedeeld tus- schen eenige duizenden vorstenverwanten en -dienaren. Eerstgenoemden zagen zich hun erven ruim genoeg toegemeten om daarop al hun dienstbaren woongelegenheid te verschaffen. De ambtenaren hadden ex officio het gebruik van een erf, behoorend tot de gronden van de golongan (bestuursdepartement), waaronder zij ressorteerden, welke door het betrokken golonganhoofd (wedana- of loerah golongan) werden beheerd. Alle overige burgers behalve de weinige Europeanen en Vreemde Oosterlingen, die een zakelijk recht op een perceel hadden weten te ver werven waren aangewezen op de goedertierendheid van apanagehouders, wier bereidheid om hen als opwonenden op hun gronden toe te laten af hankelijk was van de prestaties, die zij bereid waren daartegenover te stellen. Allerlei middelen, oirbare en minder oirbare, werden aangewend om het rigoureuze systeem aan te passen aan de eischen van het maatschappelijk verkeer. Zoo werden vrijgekomen ambtserven door de golonganhoofden met een beperkt gebruiksrecht uitgegeven aan particulieren, tegen een vaste betaling (wang penanggalan), dan wel tegen leveringen in natura en/of het verrichten van diensten. Deze opwonenden werden indoeng-kawedanan geheeten. Andere particulieren (indoeng kasentanan) bewoonden onder soortgelijke voorwaarden gedeelten van de erven der vorstenverwanten (kasentanan- gronden), weer anderen (indoeng kradjan) wisten rechten van bewoning op ambtserven (kradjan) te verkrijgen en betaalden daarvoor aan den betrokken ambtenaar een vergoeding in geld, in natura en/of in den vorm van het verrichten van diensten. Was de aldus begunstigde eenmaal aan het erf gebonden, doordat hij er een woning op had gebouwd of ter plaatse zijn handel of bedrijf uitoe fende, dan gebeurde het wel dat de apanagehouder zijn eischen belangrijk hooger ging stellen, onder de bedreiging dat hij, zoo hierin niet werd berust, In den brief van Usbek aan Ibben te Smyrna van den 12en van de maand Rebiab 2, 1717 voorkomend inLettres Persanes.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1940 | | pagina 72