62
het perceel zou doen ontruimen, waartoe hij ten allen tijde gerechtigd was,
mits aan den eigenaar van de opstallen een vergoeding van 1/3 van de waarde
daarvan (de zoogenaamde toekon tali werd vergoed).
In de praktijk stonden de opgezetenen tegen de eischen der apana-
gehouders machteloos, ook indien deze een vexatoir karakter droegen.
De rechtmatigheid van het toekennen van indoengrechten en de daar
voor gevorderde heffingen en diensten, was in de meeste gevallen dubieus.
Niettemin werden ze door de Overheid getolereerd. Sommige beschik
kingen gaven zelfs aan de onwettige verkwanseling van met een bepaalde
bestemming uitgegeven gronden, een officieele sanctie.
Werd een ambtenaar ontslagen of kwam hij te overlijden, dan moest
zijn opvolger, om zich in het bezit te stellen van het ambtserf, aan zijn
voorganger of diens rechtverkrijgende een vergoeding betalen voor de op
staande gewassen en voor de verplaatsing van de gebouwen.
Was hij daartoe niet in staat, dan bleef zijn voorganger of bleven diens
erfgenamen het erf als indoeng(s) bewonen. Had zijn voorganger het erf
geheel of gedeeltelijk aan derden afgestaan, dan moesten ook zij bij ge
dwongen ontruiming op denzelfden voet worden schadeloosgesteld.
Het' behoeft geen betoog dat door deze verplichting de ontaarding van
het ambtelijk gebruiksrecht in de hand werd gewerkt.
Ook bij de toewijzing van ambtserven ging alles lang niet zooals het
moest.
De met het dagelijksch beheer der golongangronden belaste lagere amb
tenaren, trachtten daaruit ten eigen bate voordeelen te trekken. Verder
was de gestrengheid van het toezicht op de uitoefening van het ambtelijk
gebruiksrecht dikwijls afhankelijk va.n de wijze waarop de belanghebbende
de relatie met den toezichthoudenden ambtenaar onderhield. Dit alles leidde
er toe dat niemand meer precies wist wat voor lieden op de golongangronden
gevestigd waren. Bij een onderzoek in het jaar 1924 bleek dat van de 1052,
tot 6 golongans behoorende ambtserven, slechts 109 door ambtenaren werden
bewoond.
Soms werden door den Vorst vrije rijksgronden aan particulieren in
apanage afgestaan, deze zoogenaamde patoehs-particulier exploiteerden die
gronden dan op gelijke wijze als de overige apanagchouders. Ook gebeurde
het wel dat, in strijd met de aan het stelsel ten grondslag liggende begin
selen, de apanagehouders hun rechten op particulieren overdroegen, die dan
patoehs-pembelian werden genoemd.
Het kon niet anders of een toestand, waarbij de gronden nagenoeg zon
der overheidstoezicht worden geëxploiteerd door een tiental vorstenverwan-
ten en eenige duizenden ambtenaren, terwijl tienduizenden andere burgers
voor het verkrijgen daarvan afhankelijk zijn van de goedgunstigheid en
caprices van de bevoorrechte categorie, ipoest op den duur als een onduldbare
belemmering van de ontwikkeling van de stad worden onderkend.
Van verbetering van het bestaande stelsel viel geen heil te verwachten,
omdat dit het streven van eiken Javaan naar het bezit van een eigen woonerf,
miskent. Kan dit bezit niet op wettige wijze worden verworven, dan zal hij
zijn doel desnoods met onwettige manipulaties trachten te bereiken.