64
bezit wenschelijk en mogelijk achtten, aan den anderen zij, die dit, hoofd
zakelijk om financieele redenen, meenden te moeten ontraden.
Vrijwel allen waren het er echter over eens dat een op westerschen
grondslag ingerichte kadastrale grondrechtboekhouding niet zou aanslaan bij
de inheemsche bevolking, en daardoor tot mislukking zou zijn gedoemd.
Voor een dergelijke grondboekhouding immers, is openbaarmaking van
overdrachten een onmisbaar vereischte. Om deze openbaarmaking te ver
zekeren is het onder meer noodig te bepalen, dat overeenkomsten tot over
dracht van rechten, het reëele recht voor den rcchtverkrijger niet doen ge
boren worden, doch dat dit eerst ontstaat door openbaarmaking van een in
den voorgeschreven vorm opmaakte gerechtelijke akte. Koop en levering,
zoo betoogde men is voor het rechtsgevoel van den Inheemsche één rechts
handeling en men achtte het ondenkbaar dat het afhankelijk stellen van
de rechtsverkrijging van een overschrijving een plaats in het rechtsbewustzijn
van de Inheemsche bevolking zou gaan innemen.
De voorstanders van individueele registratie meenden, dat vooralsnog
niet verder kon worden gegaan, dan tot het in kaart brengen der grondstuk
ken en het vastleggen der begrenzingen in registers. De bij houding der re
gisters zou aan de hand van door de dorpsbesturen te verstrekken gegevens
nopens de grondmutaties dienen te geschieden, en zoo zou da,n van elk
perceel „een geschiedenis" kunnen worden samengesteld.
Een registratie, welker nauwkeurigheid geheel afhankelijk is van de min
of meer betrouwbare inlichtingen van dorps of kampongsbesturen, en die
verder is gebaseerd op overzichtskaarten en niet op met landmeterskennis
opgemaakte meetbrieven, is uiteraard voor den rechter als bewijsmateriaal
waardeloos.
Ze kan goede diensten bewijzen als hulpmiddel voor de administratie
(verponding, rooiwezen, bouwtoezicht), maar de rechtszekerheid zal er niet
door zijn gebaat. Eerder valt te vreezen, dat het geven van een vaststaand
recht op zulk een wankele basis de rechtsonzekerheid in de hand zal wer
ken.
De ontwerpers van het nieuwe grondenreeht voor de stad Jogjakarta
meenden te moeten adviseeren tot de inrichting van een complete grondrecht
boekhouding, gebaseerd op een deugdelijke gronduitmeting.
Men ging hierbij uit van de stelling, dat de overheid zich op het stuk
van zekerheidstellingen heeft te richten naar de behoeften van partijen.
In de groote steden zijn de omstandigheden geheel anders dan te platte
lande, waardoor andere, meer technische voorzieningen noodig zijn, om de
zelfde mate van bescherming van de Inlandsche grondrechten te kunnen
verzekeren.
Die omstandigheden zijn de volgende:
le. de gronden in de steden zijn een waardevoller bezit dan die ten
plattelande, niet alleen voor de Inheemsche bezitters maar ook voor ande
ren.
Zie het jaarboek van den Topografischen Dienst over hét jaar 1922
blz. 50 e. v. >-