91 ling, om het huidige systeem te bestendigen, aangezien het zoowel voor het Land als voor den belanghebbende een voordeelige regeling bet eekent. 77. Bij de ordonnantie van 1912 werd het hectaretarief van 1.50 onveranderd gelaten 64). Slechts werd daaraan het beding toe gevoegd, dat, bijaldien het tarief naar den waardegrondslag tot een hoogere heffing zou leiden, dit laatste tarief toegepast moet wor den 65). 78. Toen bij de ordonnantie van 1920 de tarieven naar den grondslag van het zelfkostenprincipe moesten worden herzien 66), was het verklaarbaar, dat het hectaretarief van 1.50, hetwelk met een retributie van 3% der perceelswaarde gelijkstond, niet langer gehandhaafd mocht blijven. Er had een verhooging plaats tot 2.25, waardoor het retributiecijfer op 4j^% werd gebracht 67). 79. In de ordonnantie van 1920 werd onder de oogen gezien, dat een algeheele doorvoering van het hectaretarief ad 2.25 voor bijzonder groote perceelen tot een onevenredige heffing zou leiden, voornamelijk t.a.v. grondstukken, waar van een gemiddelde perceels waarde van 500.per hectare geen sprake kan zijn. Gedacht is hierbij aan de erfpachtsperceelen in de Buitengewesten, waarvan de uitgestrektheid tot 3500 hecare kan opklimmen 68). Voor dergelijke perceelen werd daarom het hectaretarief van 2.25 slechts toegepast tot een maximale oppervlakte van 400 hectare, waarnaast een suppletoire maatstaf gewoonlijk „afloopend tarief" fi4) Als bovengrens voor kleine perceelen werd een oppervlakte van 10 bouw genomen. Zie de eerste alinea van punt 51 en de bijbchoorende voetnoot. fir>) De onbillijkheid, dat dure perceelen getarifieerd zouden worden naar het zeer laag gestelde hectaretarief, werd hiermede weggenomen. (m) Zie de eerste alinea van punt 14. °7) Zie de tweede alinea van punt 75 met de bijbchoorende voetnoten. In aansluiting hierop wordt nog opgemerkt, dat blijkens punt 86 de regis- tratierctributie in feite slechts 1.75 per hectare bedraagt. Op een gemiddelde perceelswaarde van 500.per hecare beteekent dit dus een vergoeding van 3l/>°Joohetgeen beduidend lager is dan het cijfer van 5°/oowaarop de retributie theoretisch gesteld zou moeten worden. fi8) Zie 1 alinea (1) der Erfpachtsinstructie voor het rechtstreeks bestuurd gebied in de Buitengewesten (Staatsblad 1911 No. 265), waarin een maximumoppervlakte van 5000 bouw is voorgeschreven, alsmede art. 3 der Erfpachtsordonnantie voor de Zelfbesturende Landschappen in de Buitengewesten (Staatsblad 1919 No. 61), waarin bedoeld maximum op 3500 hectare is gesteld.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1940 | | pagina 19