119
Evenwel meen ik te mogen opmerken, dat althans op Java voor
zoover ik meen te weten overal de gewoonte bestaat, om grond-
mutaties te rapportccren (vermoedelijk vanwege de activiteit van de
Landrente) bij het dorpshoofd. Al is er dan theoretisch geen sanctie
op verzuim in deze, in de praktijk is deze sanctie toch wel te vinden
in de invordering van de landrente. Het is duidelijk, dat degeen die
een stuk grond verkocht, geen zin heeft om verder nog grondbelasting
daarvoor te betalen. Anderzijds vindt de nieuwe eigenaar het toch
wel zoo veilig, dat zijn nieuwe bezit op zijn naam staat in het dessa-
register en op den „soerat padjek" (aanslagbiljet Landrente) zijn
rechten mochten anders eens worden betwijfeld!
Hoe primitief onze dessa-registers ook moge zijn, zij hebben toch
het belangrijke voordeel opgeleverd, dat iedere dessa-man ivcct, dat
elke grondmutatie moet worden gerapporteerd aan een bepaald adres.
Schrijver dezes houdt zich dan ook overtuigd, dat het adat recht
geenszins ontoegankelijk zal blijken voor het nieuwe rechtsbegrip van
de „gerechtelijke acte". In Djocja is zulks reeds gebleken Integen
deel, in de stadsgemeenten, is te verwachten, dat de bevolking het
nieuwe instituut aanstonds zal begrijpen en zelfs waardeeren; zij
1 heeft zóóveel contact met westersche opvattingen en hoort ook zóóveel
over Europeeschen grondeigendom, dat zij er niet vreemd tegenover
zal staan. Tevoren wees ik reeds op de begeerigheid van vele Inlanders
in de Magelangsche kampoengs om een „meetbrief" van de Gemeente
te krijgen. Vrij algemeen bekend in de stadsgemeenten is verder, dat
zelfs een bouwvergunning van de Gemeente op naam van den eigenaar
dikwijls als een soort eigendomsbewijs op den grond wordt aange
merkt, weshalve enkele gemeentebesturen op de rooivergunning met
rooden inkt laten drukken, dat aan dit vergunningsbewijs geenerlei
„zakelijk recht" kan worden ontleend.
Wanneer wij dus aannemen, dat de bevolking willig gehoor zal
geven aan een verplichting van in- en overschrijving van grondrechten,
dan is nog sléchts uit te maken of het kantoor, waar men zulks heeft
te doen voorshands moet blijven het huis van den loerah, dan wel of
men daarvoor een gemeentelijk bureau mag aanwijzen. Gelet op
het steeds meer vervagen van de dessa-instellingen binnen de grenzen
der stadsgemeenten, eenerzijds, en het steeds grooter wordende con
tact tusschen de bevolking en de Gemeente anderzijds (fietsenplombes,
rooiwezen, vergunningen voor straatverkoop, verkiezingen, kampong
verbetering, straatbelasting, e.t.q.), ben ik van gevoelen dat de bevol
king ook voor de in- en overschrijving van haar grondrechten zeer
snel den weg naar het gemeente-kantoor zal weten te vinden. Wellicht