136
Ir. J. H. Schijfsma, Directeur van Gemeentewerken te Cheribon,
zegt het volgende:
1. Het onderwerp van deze zitting luidt: „Stedelijk Inlandsch
Kadaster"; ik voor mij zie het als het Vraagstuk der verzekering van
Tnlandsche grondbezitsrechten binnen stedelijk gebied, onderdeel van
de geheel algemeene verzekering van de erfelijke individueele bezits
rechten op de gronden der Tnlandsche bevolking. Zóó is het vraagstuk
sinds lange tijden bezien, zoo beziet het ook thans de Landmeter bij
het Kadaster Mr. van Huls.
Daarbij staat de verhooging van het welvaartspeil der Tnlandsche
bevolking op den voorgrond waaraan het stedelijk belang uit den aard
der zaak parallel gaat en komen de gronden binnen steden voorop
omdat daarvan de waarde, ook voor kleine stukjes van belang gaat
worden.
Maar het meer directe belang van de stedelijke overheid t.b.v. de
uitvoering van bijv. Stadsvorming en kampongverbetering staat voor
mij niet zoo vast. Bij de kampongverbetering althans te Cheribon heb
ben wij geen last van de wankele zekerheid der bezitsrechten gehad
en het is de vraag of verhooging van den grondprijs, die toch een
gevolg van betere verzekering zal moeten zijn, wel zoo in alle opzich
ten prettig voor de Stadsvorming zal uitpakken.
Dat men het echter toch over de wenschelijkheid der betere ver
zekering van deze rechten ook of juist in onze kringen wel eens is,
zooals Burgemeester Nessel voorop stelt en ik gaarne onderschrijf, is
dan ook m.i. slechts een gevolg van de overtuiging dat daarmee een
groot Inlandsch belang is gediend cn wel door de mogelijkheid van
goedkooper crediet en verhooging van de intrinsieke waarde, waaruit
kapitaalsvermeerdering volgt.
Wij zullen onze aandacht bij de overweging en bespreking der
noodige maatregelen dan ook daarop gericht moeten houden.
2. En dan doet het mij vreemd aan dat noch de heer Nessel
noch de meer in mijn lijn denkende kadastrale heer van Huls heeft
bedacht dat er inderdaad al een instituut bestaat dat betere verzekering-
van Inlandsch bezitsrecht beoogt, dat door den Nederlandschen Wet
gever al in 1870 is bedoeld, dat alleen maar ongebruikelijk is omdat
de Tnheemschen er niet de gewoonte van hebben willen krijgen en
er nog steeds niet het voordeel van zien, maar dat toch van de Jogja-
sche maatregelen die Burgemeester Nessel, vermoedelijk terecht, zoo
toejuicht maar heel weinig afwijkt en (last not least) dat de gemeen
ten slechts heel weinig en eigenlijk niets behoeft te kosten: ik bedoel