147
de kosten voor den Inlandschen bezitter te overkomen zijn en dat
toch aan redelijke eischen van duurzaamheid voldoet". Inleider ver
meent dat dus de contradictie niet bij hèm ligt, doch bij den heer
van Huls.
De heer van Huls heeft er tegen gewaarschuwd, dat bij een enta-
meeren van Inlandsch Kadaster door de verschillende Gemeenten, als
beschreven in de 7de conclusie, een conglomeraat van organisaties zou
worden geschapen. Spreker meent, dat dit wellicht zoo zal zijn. Elke
Gemeente zal den nieuwen tak van dienst moeten inpassen in haar
bestaande organisatie, afhankelijk van plaatselijke omstandigheden.
Veel bezwaar kan daartegen niet bestaan. Dit kan natuurlijk wèl een
bezwaar blijken te zijn, indien later de verschillende diensten door
een centrale regeling zouden worden overgenomen. Maar wederom
het Kadaster kan dit voorkomen, door de zaak spoedig zelf te enta-
meeren.
Wat de heer van Huls heeft gezegd over de „onafhankelijkheid"
van den overschrijvingsambtenaar, onmiddellijk onder den Burgemees
ter staande, is volgens Inleider meer onvriendelijk dan steekhoudend.
De positie van den Burgemeester brengt met zich mede, dat hier vol
doende waarborg bestaat tegen ongewenschte toestanden. De meeste
Burgemeesters zijn gelukkig nog goede Burgervaders, tot wie de bur
gerij zich in vertrouwen wendt, indien zij meent, dat gemeente-amb
tenaren aanleiding tot klachten geven.
De opmerking van den heer van Huls, dat de door spreker aan
geroerde samenwerking tusschen Gemeente en Kadaster niet in fines
ses is uitgewerkt, is uiteraard juist; het lag in sprekers bedoeling om
hier alleen richtlijnen te geven en niet om een vademecum te schrijven.
Men staat nog aan het begin.
De heer van Huls heeft gewaarschuwd tegen te groot optimisme
inzake de kosten, doch de vaststaande cijfers van Djocja wijzen uit,
dat deze niet al te bezwarend zijn.
De heer van Huls heeft tenslotte (12de conclusie) de veronder
stelling uitgesproken, dat de Inleider een soort van Torrens-stelsel
voorstaat. Spreker heeft zijn hart niet aan een bepaald stelsel ver
pand, doch slechts aangegeven (zie 12de conclusie) aan welke eischen
te voldoen ware. Wil men een naam van een stelsel noemen, dan ver
meent Inleider, dat niet zoozeer aan het Torrenstelsel gedacht moet
worden, als wel aan het „stelsel der eenvoudige openbaarheid", ge
propageerd door Prof. Naber.
Prae-adviseur wil tenslotte den heer van Huls bedanken voor de