148
groote belangstelling, die hij aan zijn prae-advies heeft geschonken;
immers door uitwisseling van gedachten kan het goede gevonden
worden.
De idee van den heer Paulsen, om de nauwkeurigheid afhankelijk
te stellen van den prijs der gronden, heeft spreker tevoren reeds be-
critiseerd. Gaarne zou de heer van Lissa Nessel nadere gegevens ont
vangen over de inderdaad zeer goedkoope merkpunten te Solo. Verder
heeft zich bij hem de vraag voorgedaan, hoe de kosten van deze mer
ken verdeeld worden over de eigenaars van de vier perceelen, waarop
ze staan. Het is b.v. denkbaar de kosten van merkteekens, welke op
de grens van meer dan één perceel staan, om te slaan over de ver
schillende perceelen, die er baat van hebben. Het zou anders voor-
deelig zijn voor dengeen, die het langst wacht met het aanvragen van
zijn meetbrief, en duur voor hem, die er vlug bij is.
Naar aanleiding van wat de heer Schijfsma heeft voorgesteld in
zake den titel „Agrarische eigendom", wijst Inleider erop, dat deze
rechtstitel zeer onpopulair is. Wellicht komt dit, omdat er evenals
aan de Europeesche rechtstitels te veel kosten en rompslomp aan
verbonden zijn. Gelet op den ouderdom van bedoeld instituut en
nochtans de mislukking daarvan, kan Inleider niet meegaan met
den heer Schijf sma, om een poging te ondernemen, bedoeld instituut
nieuw leven in te blazen. Wel is hij debater dankbaar, dat hij deze
kwestie naar voren heeft gebracht. Bij het instellen van een nieuw
Tnlandsch Kadaster zal men leering kunnen trekken uit de redenen,
waarom het instituut van den „Agrarische Eigendom" is gestrand,
zoodat men kan probeeren, niet in dezelfde fouten te vervallen.
Naar aanleiding van de vraag van den heer Gerla, of spreker van
oordeel is, dat het individueel bezitsrecht als iets blijvends moet wor
den beschouwd, wil spreker opmerken, dat die vraag gemakkelijker
te stellen dan te beantwoorden is. Inleider heeft het gevoel, dat de
vraag bevestigend te beantwoorden is. Gelet op de groote tijdsruimten,
welke noodig blijken, om wijzigingen aan te brengen in bestaande
agrarische stelsels, acht Inleider het praktischer zich niet het hoofd
over die vraag te breken. Men komt anders nooit tot iets.
Naar aanleiding van de vraag van den heer Hazevoet, waarom
de prae-adviseur aandrong op scheiding van het gemeentelijk kadaster
van andere gemeentelijke diensten, zooals „grond- en woningzaken",
antwoordt de Inleider, dat dit bedoeld is als voorzorgsmaatregel. Me
nig ingezetene heeft nog te weinig burgerschapszin, om aan te voelen,
dat de Gemeente objectief handelt en slechts het algemeen belang