157
Nu kan men de vraag stellenIs het noodig, waar men toch reeds ovei
zooveel meetgegevens van meetbrieven beschikt, opnieuw alles, bebouwing,
wegen, rivieren, pagers en andere grensaanduidingen wederom geheel op
nieuw op te meten. Het antwoord is soms wel, soms niet. Dat hangt af
van meerdere factoren.
In het algemeen is het mogelijk met een gedeeltelijke meting te vol
staan. Men bepaalt zich dan tot eenige markante punten, meestal grens-
merkteekens of muren van elk der in kaart te brengen perceelen. Met behulp
van de reeds bestaande meetgegevens der meetbrieven is het dan mogelijk
de kaart verder te voltooien.
Hierbij doen zich echter verschillende moeilijkheden voor:
le. Er zijn, vooral in de oudere steden, tal van onroerende goederen aan
te wijzen, waarvan geen meetbrieven bestaan en nog meer waarvan de
betreffende meetgegevens verdwenen of zeer onvolledig zijn.
2e. Ook al zijn behoorlijke meetbriefveldwerken aanwezig, dan nog kan het
een probleem zijn, hoe de meetbrief grenzen te reconstrueeren, daar de
merkteekens waaraan tijdens de meetbriefmeting de grenzen zijn vast-
gemeten soms geheel, soms ten deele verdwenen zijn.
3e. En dan nog blijft steeds het vraagstuk der omrekening bestaan. Want
om alle bijzonderheden, die op den meetbrief voorkomen ook op de
kaart te brengen, moeten de voor den meetbrief gebruikte coördinaten
omgerekend worden in het algemeenc veelhoekssysteem.
Al deze bezwaren nemen toe naarmate de nederzetting, die in kaart
gebracht moet worden gekadastreerd moet worden ouder is.
In een stad als Batavia zijn de moeilijkheden dermate groot, dat men
tot een algeheele opname heeft besloten, een opname .niet dus van de voor
naamste punten, doch van alle terreinonderdeelen. Een gedeeltelijke opname
zou economisch niet verantwoord zijn, zou door het vele rekenwerk aan de
omrekening verbonden en de talrijke noodzakelijke bij metingen veel duurder
komen dan een volledige detailmeting.
Ik spreek hier van opname van Batavia, doch zou eigenlijk moeten
zeggen heropname, want Batavia en vele andere steden zijn reeds omstreeks
1880 gekadastreerd.
De bestaande kaarten zijn echter dermate verouderd, dat ze hoog noodig
door nieuwe vervangen moeten worden. Reeds eenige jaren is men daaraan
nu bezig.
Complexen als bijvoorbeeld de Poentjak, waar de meeste meetbrieven
van jongen datum zijn, leenen zich beter voor het systeem van gedeeltelijke
opname en omrekening.
Toch is de laatste tijd de vraag gerezen nu bij het Kadaster meer en
meer gebruik wordt gemaakt van de z.g. dubbelbeeldtachymeters, instrumen
ten waarmee direct de hoeken en de tot den horizon herleide afstanden
kunnen worden gemeten, of het niet eenvoudiger is maar alles te meten en
daarmee het zeer tijdroovende rekenwerk te coupeeren.
Ik wil niet verder op technische bijzonderheden ingaan en meen U nu
wel eenigermate een idee te hebben gegeven van de wijze, waarop de kadas
trale kaarten, de plans, ontstaan en de moeilijkheden, daaraan verbonden.