179
1877 Tn het rondschrijven van 6 April 1877 No. 3474 (bijblad 3208)
achtte de Directeur van Binnenlandsch Bestuur het dan ook noodig
den Hoofden van Gewestelijk bestuur mede te deelen, dat de regeering
het niet geraden achtte vrijstelling te verleenen van het plaatsen van
gemetselde merkteekenen, indien geldelijke bezwaren tegen dat plaat
sen werden ingebracht.
1880 Doch niet alleen van de kant der aanvragers, ook van bestuurs
zijde werden bezwaren geopperd tegen de bestaande regeling, wat tot
gevolg had dat voor zoover het betrof den afstand in eigendom en
opstal, in 1880 bij circulaire van den Directeur van Binnenlandsch
Bestuur aan de bepalingen een belangrijke uitbreiding werd gegeven.
In deze circulaire, wederom gericht tot de Hoofden van Gewestelijk
Bestuur en opgenomen in bijblad 3906 zegt de Directeur o.m. het
volgende
E.e.a. kwam daarop neer, dat aan de uitgifte van gronden, waar
ook gelegen, de voorwaarde van het stellen van merkteekens ver
bonden was.
Gezien voornoemde opgedane ervaringen, waarvan het binnen
landsch bestuur geacht mag worden volledig op de hoogte te zijn
geweest, mag het onbegrijpelijk heeten, dat daarmede wel in de ka
dastrale wetgeving van 1880, doch niet in de nieuwe grensverzekerings-
bepalingen van 1882, waarvan naar alle waarschijnlijkheid het ontwerp
door het Departement van binnenlandsch bestuur zal zijn samen
gesteld, is rekening gehouden.
Het nieuwe kadaster, getrouwe copie van het Hollandsche als
het was, kende geen grensverzekering. Men zal daarom in de wet
geving van 1880 tevergeefs zoeken naar eenige bepaling daaromtrent
voorzoover het betreft de kadastrale afdeelingende steden en neder
zettingen waarvan kadastrale kaarten waren vervaardigd. Behalve
de eigenlijke kadastrale voorschriften bevatte de Instructie voor de
„Voorts vestig ik Uwe aandacht op het herhaaldelijk niet opvolgen van
de in Staatsblad 1874 No. 272 vervatte voorschriften omtrent het plaatsen
van merkteekens op dc in eigendom aangevraagde gronden. In vele gevallen
vloeit dat verzuim blijkbaar voort uit eene te ruime opvatting van het in
art. 1 van gemeld Staatsblad voorkomende woord „blokkaart". Het mag
echter uit de ervaring, in vele gewesten opgedaan, worden afgeleid dat aan
die blokkaarten weinig waarde kan worden toegekend, daar zij misschien
nergens volledig zijn aangelegd noch behoorlijk worden bijgehouden. Het
stellen van merkteekens mag dus zelfs daar, waar blokkaarten bestaan, niet
overbodig worden geacht."