192 gegaan zou kunnen worden, of in de toekomst de opbrengst van alle in punt 104 genoemde verrichtingen gezamenlijk dusdanig uitvallen, dat een tariefverlaging voor de onderwerpelijke documenten toelaat baar is 118). 109. Ten aanzien van de mondelinge inlichtingen, waarbij geen kaarten of registers van noode zijn, is in de ordonnantie van 1926 de tarief maatstaf aangelegd van 1.per kwartier 119). Deze rege ling heeft uiteraard een goede zijde en voorkomt, dat op de werktijden van het Hoofd en het personeel der kadasterkantoren noodeloos beslag wordt gelegd. Aan den anderen kant rijst echter de vraag, of zoodanig standpunt het publiek niet zal weerhouden, om zich voor inlichtingen van kadastrale strekking tot genoemde kantoren te wenden. Beter is het daarom, om de Hoofden der kadasterkantoren niet steeds te nood zaken, het kwartier-guldentarief in rekening te brengen, doch hun enkel en alleen de bevoegdheid te geven, dat tarief toe te passen in die gevallen, waarin een vergoeding noodzakelijk of billijk wordt geacht. 110. Ten slotte bepaalt de ordonnantie 1926 nog, dat het tarief voor inzagen en inlichtingen per persoon verschuldigd is 12°). Ook Voorts kan 3 lid (5), waarin salarisheffing voorgeschreven is voor inlichtingen, welke aan de aanvraag van bepaalde verrichtingen (meet- briefopmaking, afschrift- of extractverleening enz.) voorafgaan, wor den opgevat als een ver doorgevoerde fiscaliteit, die in de nieuwe ordon nantie moet worden weggenomen. De in- en voorlichtingsdienst kan trouwens een dermate gecompliceerd karakter dragen, dat de tarief bepalingen daaromtrent niet steeds eenvoudig geformuleerd kunnen worden. Uitgesponnen tariefbijzonderheden dienen buiten dc materie van de tariefordonnantie gehouden en zooveel mogelijk bij dienst voorschriften geregeld te worden, waarin o.m. de zéker niet volledige bepalingen van 3 leden (3), (4) en (6) zijn opgenomen. Het zwaartepunt van de heffing moet worden gelegd in het begrip „inzage-eenheid", dat den grondslag moet vormen van het te vorderen salaris. Wat onder „inzage-eenheid" moet worden verstaan, kan voorzoover de te geven dienstvoorschriften daarin niet voorzien -- aan het inzicht der Hoofden der kadasterkantoren worden overgelaten. Deze zullen de heffingen zoo billijk mogelijk hebben te regelen en ter zake de noodige soepelheid betrachten. 118) Zie de slotalinea van punt 35. 119) Zie 3 lid (2) van het tarief 1926. 120) Zie den eersten zin van 3 lid (1) van het tarief 1926.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1940 | | pagina 33