(i BBl!CTV.:5K f
y
XfyS) 1L R fy/7\
Jaargang 1940, af I. 3/&
DE HEER BECKMAN NEEMT AFSCHEID t| K. en L. g
VAN HET KADASTER.
Met de a.s. jaarswisseling wordt voor het Kadaster een periode
afgesloten die eenig geweest is in de geschiedenis van dezen dienst
tak. De ambtsperiode van den Heer Beekman ligt thans achter ons.
Te kort nog wellicht om een objectief oordeel uit te spreken; laten
we ons echter als goede kadastrale boekhouders daardoor niet laten
afhouden van een balansopname.
Wat den Heer Beekman bekend was van het Kadaster vóór zijn
ambtsaanvaarding weten wij niet. Waarschijnlijk wist hij er weinig
van gelukkig. Daardoor is het hem vermoedelijk nooit geheel dui
delijk geworden dat hetgene hem ter overname werd gepresenteerd,
in den loop der jaren belangrijk veel op een faillieten boedel was
gaan gelijken.
Wat hiervan de oorzaken waren, noch voor den Heer Beekman,
die thans het Kadaster voor goed verlaat, noch voor ons heeft het zin
hierop nu nader in te gaan. Laten we dit alles dan ook zorgvuldig
met den mantel, zoo niet der liefde dan toch der vergetelheid, trachten
te bedekken, en terloops alleen releveeren dat de ongelukkige tijds
omstandigheden zooals aan zoovele zaken, ook aan de kadastrale zaak
veel kwaad hebben gedaan. Laten we verder volstaan met de kwaal,
waaraan het kadastrale lichaam destijds leed, vluchtig te diagnosti-
seeren als een algemeen verval van krachten, een uitzichtloosheid, een
vastgeloopenheid. Men kon nog wel meetbrieven maken o, ze
waren voortreffelijk, die meetbrieven doch het besef, deel uit te
maken van een dienst, die op breeden grondslag de belangen van
staat en maatschappij kan dienen, was bij velen onzer verloren gegaan
in den doolhof der peuterige 'prutsigheden en het moeras der kleine
ongerechtigheden.
En nu kunnen we de verdiensten van den Heer Beekman voor
den dienst het beste karakteriseeren door dit: wat hij nalaat aan zijn
opvolger is niet datgene wat hij ontving, doch een bloeiend bedrijf,
met een personeel dat er zich wederom van bewust is geworden een
belangrijke bijdrage te leveren tot het beheer van datgene wat nog
steeds de essentieele bestaansvoorwaarde voor een volksgemeenschap
uitmaakt, namelijk den grond.
Clemenceau heeft eens gezegd dat degene, die het minst van de
Dreyfus-zaak heeft begrepen, Dreyfus zelf is geweest. Met een va
riant hierop zouden wij kunnen zeggen dat degene, die het minst