208
kennis moet nemen van de inleidende rapporten. Uiteraard wordt
daardoor ook bespreking en overleg der gedelegeerden onderling en
met de afgevaardigde diensten onmogelijk gemaakt. Ook staande
het congres bleken nog enkele rapporten te zijn binnengekomenzij
zullen alsnog gepubliceerd worden.
Door mij kan slechts verslag uitgebracht worden over het bespro
kene in Commissie 1 (het Kadaster)voor het behandelde in de andere
commissies moge ik verwijzen naar het gepubliceerde in vaktijdschrif
ten, o.a. Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde No. 6/1938 en
Allgemeine Vermessungsnachrichten No. 36/1938.
Commissie I werd voorgezeten door Dr. H. C. J. Baltensperger
(Zwitserland), als rapporteur trad op Prof. R. Danger (Frankrijk),
terwijl de Landmeter L. Piazzi (Italië) als secretaris fungeerde.
De president stelde voorclen schrijvers der ingekomen rapporten
gelegenheid te geven deze geresumeerd ter kennis van de aanwezigen
te brengen, de debatten erover met het oog op den daarvoor beschik
baren tijd (4 uur) zooveel doenlijk te beperken en verder over de
redactie der aan de algemeene slotzitting voor te leggen conclusies,
door de aanwezigen hoofdelijk te laten stemmen (zulks in afwijking
van het vermelde sub 2 op bl. 19 van het programma). Hiermede werd
accoord gegaan.
Na voorlezing der rapporten werd besloten in de volgende ver
gaderingen over twee punten te debatteeren
A. Het Kadaster met juridische bewijskracht.
B. Normaliseering der in de verschillende landen gebruikelijke
kadastrale teekens.
Het onderwerp A gaf aanleiding tot een levendige gedachten-
wisseling. Het bleek al dadelijk dat de noodzaak van een Kadaster dat
voor den Rechter bewijskracht zou hebben voor enkele leden niet
onomstootelijk vaststond. Inderdaad is het vraagstuk ,,al dan niet een
juridisch kadaster" reeds herhaalde malen aan de orde gesteld, doch
het is tot op heden een strijdvraag gebleven.
Het meerendeel der leden zag in dat een zgn. bewijskrachtig
kadaster weliswaar uit een vakoogpunt aantrekkelijk is en, onder be
paalde technische waarborgen, de meest ideale oplossing zou zijn van
het kadastrale vraagstuk, doch het realiseerde zich zeer wel de juri
dische en organisatorische moeilijkheden, welke aan de invoering
ervan verbonden zijn, speciaal in de oudere cultuurstaten met zwaar
geparcelleerd grondbezit.
Men nam aan dat de technische vakproblemen in den tegenwoor-
digen tijd practisch als opgelost zijn te beschouwen: