164
begrepen heeft wat hij voor het Kadaster is geweest, de Heer Beek
man zelf is. De Heer Beekman is zijn dienst als Hoofd van het
Kadaster begonnen als outsider, vermoedelijk zonder vastomlijnde
plannen, zonder vooropgestelde meeningen, zonder stokpaardjes. Hij
heeft aan den dienst gegeven wat hij kon, zijn werklust, zijn initiatief,
cn vooral zijn persoonlijkheid. Hij deed wat zijn hand te doen vond,
en het bleek voldoende te zijn. Het bleek voldoende te zijn om in
een tijdsverloop van enkele jaren de zoojuist geschetste verandering
te doen voltrekken.
Eigenlijk zouden we aan deze kenschetsing niets behoeven toe
te voegen. Velen stellen er echter prijs op om, van wat in concreto
in des heere-n Beckman's ambtsperiode is tot stand gebracht, nog
enkele punten te releveeren.
Wij hebben het dan in de eerste plaats aan den scheidenden
dienstchef te danken, dat wij thans over een reeks voorschriften
beschikken, die misschien wat qualiteit nog niet is wat het zijn moet,
doch in ieder geval een overzichtelijk beeld geven van- en uniformiteit
brachten in de bij het Kadaster in zwang zijnde werkwijzen. Het
lag in zijn bedoeling om na de consolideering der bestaande voor
schriften over te gaan tot de algeheele herziening der kadastrale
wetgeving. De tijdsomstandigheden en zijn ziekte waren oorzaak dat
daarvan tot nu toe niets kwam. De grondslag evenwel is gelegd en
zoodra betere tijden aanbreken en het Departement van Justitie de
handen vrij krijgt 0111 zich weer met minder belangrijke zaken als
overschrijving en kadaster te gaan bezighouden, zal die grondslag
ongetwijfeld van zeer veel nut blijken en zeker zijn vruchten afwerpen.
Niet alleen in de voorschriften doch ook in het Kadastrale werk
zelf kwam in de afgeloopen 3 jaren het talent van het hoofd van het
Kadaster om tot daden aan te zetten en the right men in the right
places te kiezen ten volle tot uiting. In dien korten tijd is meer aan
kadastreering gedaan, dan in het tijdvak loopende vanaf den aanvang
dier werkzaamheden (zt 1928) tot aan zijn optreden. Met voldoening
kan hij thans verklaren, dat nagenoeg alle belangrijke nederzettingen
in Ned.-Indië over een modern verzekerd polygoonnet beschikken.
Zeker, anderen hebben het ten slotte uitgevoerd, doch we slaan de
plank niet ver mis, indien we als onze meening uitspreken dat zonder
de stuwende kracht van het Kadasterhoofd op het huidig oogenblik
die werkzaamheden nog verre van hun voltooiing af geweest zouden
zijn.
Zoo is er meer. Er valt eigenlijk geen onderwerp het Kadaster
betreffende op te noemen of het had zijn volle belangstelling en heeft