236
Het beeld dat men in den kijker waar
neemt blijkt uit nevenstaande figuur TT.
Het verschil van bovenste en onderste
draad geeft de horizontale afstand, het
verschil der middelste draden het hoog
teverschil. De vermenigvuldigconstante
van den afstand is 100, voor het hoog
teverschil bij een helling van 0° tot 15°,
20, van 12° tot 27°, 50 en van 27° tot
45°, 100. Een optelconstante is theore
tisch niet aanwezig daar het anallaktisch punt in het midden van den
kijker ligt.
Vermelding verdient nog dat het afstandmeter-diagram
slechts geconstrueerd is voor hellingen tot 45°. Indien, (hetgeen
wel hooge uitzondering zal blijven) grootere hellingen voorko
men, kan men nog overschakelen op een gewoon dradendiagram,
dat eveneens aanwezig is.
Eer sic reeks proef metingen.
Rij de met dezen afstandmeter genomen proeven werd in
eerste instantie uitgegaan van de volgende onderstellingen. De
afstandmeter verschilt wat nauwkeurigheid betreft principieel
niet van den normalen, bij onzen dienst voor erfpachtsmetingen
gebruikten Eeichenbachschen. Indien van invoering bij onzen
dienst sprake zou zijn, zou dit dus a priori moeten zijn ter verbe
tering van de „erfpachtsmethode". Om een juist beeld van de
hiervoor te bereiken resultaten te kunnen verkrijgen, werden
voorloopig de overige omstandigheden zooveel mogelijk gelijk gehou
den aan die van de normale erfpachtsmeting, en werd dus
a. als afstandmeterbaak gebezigd een normale Baak met cm-
verdeeling, waarbij alleen de verdeeling op haar juistheid
werd gecontroleerd,
b. deze baak op de gebruikelijke wijze d.m.v. een schietloodje
opgesteld,
c. bij het aflezen zelf zoo vlug mogelijk boven en beneden-
draad afgelezen,
d. onder verschillende weersomstandigheden, zoowel 's ochtends
vroeg als midden op den dag in de felle zon gemeten.