237
Verder werd deze reeks gesplitst in drieën:
A. Proefnemingen op horizontale afstanden (zonder hoogteafle
zing) op de proefhasis-Koningsplein
B. Proefmetingen op zwak hellend terrein (tot 11°) met hoog
teaflezing
C. Proefmetingen op sterk hellend terrein (tot 31°) met hoogte-
aflezing.
Bij B. en C. werden de lengten en hoogteverschillen bepaald
met de Redta, de hiervoor verkregen uitkomsten werden t.b.v. deze
proeven als ware waarden beschouwd. Bij A. werden door twee
waarnemers afzonderlijk een serie van 40 afstanden, varieerend
van 10 tot 120 m, gemeten; bij B. werden, eveneens door twee
waarnemers, ieder een serie van 20 afstanden varieerend van 10
tot 100 m gemeten, bij C. werden, door drie waarnemers, ieder een
serie van 12 afstanden., varieerend van 30 tot 60 meter geme
ten.
Het verwerken van het materiaal geschiedde als volgt. Daar
niet alleen de afleesnauwkeurigheid, doch ook de juiste waarde van
optel-en vermenigvuldigconstante onderzocht moest worden, werd
begonnen met de werkwijze te volgen zooals omschreven in Jordan
11-2 blz. 260 en 261 (gezamenlijke bepaling van optel-en vermenig
vuldigconstante door vereffening uit meer dan twee gemeten afstan
den). De door Jordan hierbij ingevoerde gewichten leken mij echter a
priori niet erg waarschijnlijk toe. Jordan neemt zonder meer aan dat
de middelbare fout bij de Reichenbachsche afstandmeting evenredig
is aan den gemeten afstand, en stelt overeenkomstig hiermede de ge
wichten omgekeerd evenredig aan het quadraat van den afstand. Nu
mag dit al juist zijn voor een waarnemingsreeks zooals Jordan deze
in genoemd voorbeeld vermeldt, loopende van 25 tot 300 meter, het
leek echter niet verantwoord, deze veronderstelling zonder meer op
een waarnemingsreeks oploopende tot slechts 120 m toe te passen.
Immers wordt m.i. een hoofdbestanddeel van de fouten hier gevormd
door het schatten van de plaats van een afstandmeterdraad in het
eentimeterblokje van de baak en het is in 't geheel niet vaststaand
dat dit nauwkeuriger kan indien de baak dichtbij staat, en het blokje
dus groot lijkt, dan indien de baak verder af staat en het blokje klei
ner schijnt, hierbij in aanmerking nemende dat, (zooals tot 120 m
zeker het geval is) in beide gevallen een behoorlijke schatting mogelijk
is, en niet de dikte der draden te groot wordt t.o.v. de schijnbare
grootte der cm-blokjes.