262
vonden, steenen of ijzeren merkteekenen op aanwijzing der kadasterambtenaren
te plaatsen, ter verzekering der grenzen liunner eigendommen of van stukken
grond, onder eenigen rechtstitel aan te vragen pleit wel voor de verwachting,
welke belanghebbenden van dien maatregel koesteren voor de verkrijging van
meerdere rechtszekerheid voor hun bezit.
Een enkele maal werden wel eens bezwaren geopperd tegen het plaatsen
van merkteekenen voor de opmeting van een perceel en als motief aange
voerd, dat het gelegen was in een stad of nederzetting, waarvan kadastrale
plans bestonden, doch de enkele mededceling van den betrokken kadaster-
ambtenaar dat het behoud der juiste grenzen medebracht, dat die vooraf
door merkteekenen verzekerd werden, was dan meestal voldoende om den
opposant van zijne bezwaren af te doen zien.
In verband met bet bepaalde in A 9 van Staatsblad 1904 No. 304 zou aan
artikel van Staatsblad 1882 No. 311 nog móeten worden toegevoegd, dat
voor de meting van perccelen in erfpacht aangevraagd, op den voet aan A 9
van Staatsblad 1904 No. 304, de geuzen worden opgemeten, zooals die door
de voor het plaatselijk onderzoek van erfpachtsaanvragen aangewezen com
missie zijn vastgesteld.
De breedte der uit te kappen meetpaden in begroeid terrein, welke bij ar
tikel 2 van Staatsblad 1882 No. 311 gesteld werd op minstens 1.5 meter, heeft
ook in de praktijk verschillende bezwaren opgeleverd en zou het aanbeveling
verdienen die breedte op minstens 2 meter te brengen.
De afmetingen der merkteekenen, voorgeschreven in art. 3 van Staats
blad 1882 No. 311 komen mij niet in alle opzichten geschikt voor.
Zoo zouden merkteekenen van die afmetingen op de grenzen van perceelen,
gelegen in de bebouwde kommen van steden en nederzettingen, mij te groot
voorkomen en zulke pilaren kleine erven en tuinen, met zorg aangelegd, bepaald
ontsieren.
Tot nog toe werden dan ook voor de verzekering der grenzen van percee
len in steden en nederzettingen, waarvan kadastrale plans bestaan, gemetselde
pilaren van veel kleinere afmetingen gebezigd, dan wel gasbuizen of ijzeren
staven van 1,20 M. lengte en een middellijn van 3 cM, welke 1 Meter in
den grond gedreven werden, terwijl het gedeelte dat boven den grond uitstak
(2 d.M.) van een sluitstuk of kop werd voorzien en rood werd geverfd.
Het voordeel, dat de verzekering door gasbuizen of ijzeren staven mee
brengt, is, dat bij het bouwen van muren langs de grenzen van het perceel,
de ijzeren merkteekenen kunnen blijven staan of zoodanig kunnen worden
ingemetseld, dat zij zichtbaar blijven, terwijl steenen pilaren bij het bouwen
van muren meestal moeten worden opgeruimd.
Vermits echter niet overal gasbuizen of ijzeren staven gemakkelijk ver
krijgbaar zijn, zou n.h.v. kunnen worden bepaald, dat in bebouwde kommen
van steden of nederzettingen voor het verzekeren der grenzen van perceelen
ook kleine gemetselde pilaren kunnen worden gebezigd van minstens 6 deci
meter hoogte, waarvan 3 decimeter boven den grond uitsteekt, welke pilaren
moeten rusten op eenc fundeering van 2 decimeter hoogte en 4 decimeter in
het vierkant.
Voor de verzekering der grenzen van perceelen, gelegen buiten de be
bouwde kommen van steden of nederzettingen, met uitzondering van die,