265 Artikel 1. (1 Bij opmeting van gronden voor de opmaking van meetbrieven, worden de grenzen daarvan door den belanghebbende of diens gemachtigde aan den landmeter of den ambtenaar of beambte van het kadaster, door wien de op meting van het perceel zal geschieden, aangewezen. (2) De aanwijzing der grenzen van voorloopig in erfpacht toegezegde gronden geschiedt door de betrokken commissie van onderzoek. Artikel 2. Voorzoover betreft gronden, waarvan de grenzen begroeid zijn, moeten langs of in de onmiddellijke nabijheid dezer grenzen vóór de opmeting, door de zorg van den aanvrager en met voorkennis van het Hoofd van plaatselijk bestuur, meetpaden, ter breedte van minstens twee meters, uitgekapt zijn in rechtlijnige slagen, die zoo lang mogelijk genomen moeten worden. Artikel 3. (1) Ter verzekering der grenzen van de in artikel 1 bedoelde gronden, worden voor den aanvang der opmeting ijzeren of stecnen merkteekenen ge plaatst van de afmetingen en constructie hieronder omschreven. Ie. Voor gronden, gelegen b i n n e n de bebouwde kommen van steden of nederzettingen a. gasbuizen of ijzeren staven van minstens een meter en twee deci meters lengte en een diameter van minstens drie en een kwart een timer, welke één meter in den grond gedreven worden, terwijl het gedeelte, dat boven den grond uitsteekt (twee decimeters) van een sluitstuk of kop wordt voorzien en rood wordt geverfd met menie dan wel b. steenen merkteekenen, bestaande uit gemetselde pilaren van min stens drie decimeters in het vierkant en zes decimeters hoogte, waarvan drie decimeters boven den grond, welke pilaren behooren te staan op eene fundeering van twee decimeters hoogte en vier decimeters in het vierkant. 2e. Voor gronden, gelegen buiten de bebouwde kommen van steden of nederzettingen a. steenen merkteekenen, bestaande uit gemetselde pilaren, minstens zes decimeters hoog boven den grond en vijf decimeters in het vierkant, staande op eene in clen grond gemetselde fundeering van vier deci meters hoog en zeven decimeters in het vierkant; dan wel b. spoorstaven of dubbele T. ijzers (z.g. balkijzers) van minstens drie meters lengte en minstens twaalf centimeters breedte, voorzien van een daaraan op twee decimeters afstand van een der uiteinden ge klonken of met schroefbouten stevig bevestigden ijzeren voet in den vorm van een kruis (X), waarvan elk der armen minstens zes decimeters lang, vijf centimeters breed en anderhalve centimeter dik moet zijn, dan wel stevige ijzeren buizen van minstens drie meters lengte en minstens elf en een halve centimeter diameter (buitenmaats),

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor het Kadaster in Ned.-Indië | 1940 | | pagina 47