266
aan een der uiteinden gesloten door een schroefdeksel en nabij het
andere uiteinde voorzien van een ijzeren voet als cvenbedceld, welke
merkteekenen na met menie te zijn geverfd, met het kruis omlaag tot
op de halve lengte in den grond ingegraven worden.
(2) De verzekering' der grenzen van in erfpacht aangevraagde of afge
stane gronden met uitzondering van die, welke voor de uitoefening van het
klein landbouw- of tuinbedrijf overeenkomstig de alinea's 1 en 3 van artikel 1
der ordonnantie van 5 Augustus 1904 (Staatsblad No. 326), zooals dat artikel
aangevuld is bij de ordonnantie van 18 Maart 1908 (Staatsblad No.
263), door natuurlijke personen worden aangevraagd of bezeten geschiedt
door het plaatsen van ijzeren merkteekenen, als voorgeschreven sub 2e,
litt. b. van het eerste lid van dit artikel.
(3) Hetzelfde geldt voor particuliere landerijen, voorzoover gelegen bui
ten de bebouwde kommen van steden of nederzettingen.
Artikel 4.
(1) Waar, ter beoordeeling van bet betrokken Hoofd van plaatselijk
bestuur, metselsteenen niet of moeilijk verkrijgbaar zijn, kunnen ook merktee
kenen worden gebezigd van bekapten steen uit één stuk. Deze moeten minstens
één meter lang zijn en vier decimeters boven den grond uitsteken.
(2) Voor de gronden, bedoeld sub ten le van het eerste lid van artikel 3
moeten deze merkteekenen minstens twee decimeters in bet vierkant en voor
de gronden, bedoeld sub ten 2e van genoemd lid, minstens drie decimeters
in het vierkant zijn.
Artikel 5.
Waar in verband met de gesteldheid van den bodem de in de arti
kelen 3 en 4 voorgeschreven merkteekenen ongeschikt worden geacht voor de
verzekering der grenzen van de in artikel 1 bedoelde gronden, bepaalt het
Hoofd van plaatselijk bestuur, na overleg met den betrokken kadasterambte
naar of Gouvernementslandmeter, van welke duurzame merkteekenen gebruik
zal moeten worden gemaakt.
Artikel 6.
(1) De plaatsing der merkteekenen geschiedt door de zorg en op kosten
van belanghebbende, die te voren overleg pleegt met den betrokken kadaster
ambtenaar of Gouvernementslandmeter betreffende het aantal der merkteeke
nen en de plaatsen, waar zij behooren te worden opgericht.
(2) Voor de verzekering der grenzen van de in het tweede lid van
artikel 3 bedoelde gronden wordt als regel aangenomen dat, waar de gren
zen niet gevormd worden door natuurlijke scheidingen, merkteekenen
moeten worden geplaatst in alle punten, waar de grens belangrijk van
richting verandert, met dien verstande, dat in niet volstrekt rechte grens-
gedeelten .de merkteekenen op geen grooteren onderlingen afstand dan vijf
honderd meters van elkaar geplaatst mogen worden.