36
aansporing het gewenschte succes aai heb ben
Met genoegen hebben we gelezen, dat er nog eens op
wordt gewezen, dat het DOEL van de?, nieuwen organisa
tievorm is het aantal landmeters voor den gewonen
dienst en voor bijzondere opdrachten re beperken door op
voering van het aantal velddagen en, zoo noodig,door uit
breiding van het aantal teekenaars. De grondgedachte is
dus niet alleen» zooals de vereeniging voor Kadaster en
Landmeetkunde heeft geconstateerd, de productiviteit van
de teekenaars te verhoogen, doch ook die van de landme
ters! Het is goed hier eens extra de aandacht op te ves
tigen, cmdat ons uit de vorige aanechrwas gebleken dat
het de bedoeling was door het complex van maatregelen een
doeimatiger arbe idsverdfeeling te krijgen.
Wij vragen ons af of het aantal velddagen van de landme
ters wel voldoende opgevoerd is geworden, omdat dit voor
al in de huidige omstandigheden, waardoor vele landmeters
in militairen dienst zijn, van zeer groot belang is. Hemen
we eens aan dat per jaar het gemiddeld aantal velddagen
van een landmeter 100 is. Wanneer nu elk landmeter ver-
plichtj werd zijn aantal velddagen met 25 te vferhoogen, dan
zou dit voor 140 landmeters 3500 velddagen opleveren,
f ma /wdat hierdoor in een tekort van 35 landmeters werd
voorzien
De aanstelling van 17 landmeters op 1 Pe'br. 1939 en 9
op 1 Jan. 1940 en- het wederom in dienst nemen van landme
ters op arbeidscontract is naar onze meening niet in
overeenstemming met het doel van de aanschrijvingen.
Onder (3) wordt gewezen op eenig misverstand over de
lezing van den laateten zin van lid 4 der vorige aansohrj
dat slechts in bijzondere gevallen waarin naar het oordeel'
van het hoofd van het 'bureau voortdurend persoonlijk con—
tact tussehen landmeter en teekenaar versisoht wordt, van
voornoemd beginsel mag werden afgeweken (rul. dat de land
meters hun veldwerken indienen 'bij het hoofd, die de behan
deling der metingetukken door de teekenaaré doet verrich
ten, waarna de landmeter die de meting heeft verricht, de
stukken ter arrestatie ontvangt) De conclusie schijnt n.I.
getrokken te zijn dat er tijdens de afwerking geen contact
tusschen landmeter en teekenaar mocht bestaan.. In de aan-
scshrvan 7 1 -59 was slechte sprake van voortdurend
contact, waaruit tevens volgt, dat in andere gevallen
stellig contact mag 'bestaan, dat het een afwerkenden tee
kenaar geoorloofd is rechtstreeks inlichtingen te vragen
aan den landmeter, dat hij zelfs meermalen verplicht zal
zijn dit te doen, daar de landmeter de stukken dient te on—