10
B, Zeifstandige (of vriie) kaarteeringen
Hieronder verstaat men die kaarteeringen, welke men, be
ginnende op een "blanco stuk papier, uitsluitend uit meetge-
talien opbouwt, daarbij steeds "van het groote in het kleine"
werkendeHet kunnen zijn nieuwe plans of zelfstandige kaar
teeringen in engeren zin, welke laatste dikwijls gemaakt
worden van op zichzelf staande opmetingen van doorgaans ge
ringe uitgestrektheid,
a)ter controle van de meetgetallen;
b)ter vergemakkelijking (en zelfs wel ter verhooging van de
nauwkeurigheid) van de groottebepaling;
c)voor afgifte aan particulieren (op hun verzoek en voor
hun rekening);-
d)ter verkrijging van een doelmatig hulpmiddel voor een
moeilijke kaarteering op een oud plan;
e)ten behoeve van grensaanwijzingen, waarop wij niet nader
ingaan.
De kaarteeringen sub a, b en c vervaardigt men meestal op
grootere schaal (1 a 500, 1 a 250, 1 a 100) dan die van het
kadastrale plan, waarop de perceelen voorkomen; de kaartee
ring sub d geschiedt op dezelfde schaal met inachtneming
van rekking of krimping van het plan.
Bij de kaarteering van een nieuw plan, of een aantal aan
elkaar sluitende nieuwe plans, is de normale gang van zaken
als volgt. Ha berekening van de coördinaten in de Rijksdrie
hoeksmeting van alle trigonometrische punten (Snellius-,
driehoeks—, veelhoeks- en meetpunten), kaarteert men deze
uit hun coördinaten op een overzichtskaart op kleine schaal
Voor de verdere behandeling nemen wij aan, dat deze kaart
gemaakt wordt op schaal 1 a 4000, en dat de plans op schaal
1 a 1000 gekaarteerd zullen worden. Het kaarteeren van de
punten op de overzichtskaart geschiedt met behulp van daar
op te voren geteekende ruitlijnen. De verticale ruitlijnen
stellen lijnen voor, die op veelvouden van 100 m evenwijdig
loopen aan de Y—as van de Rijksdriehoeksmeting; de horizon
tale ruitlijnen stellen lijnen voor, die op veelvouden van
100 m evenwijdig loopen aan de X-as. Op het papier is dus de
afstand tusschen twee ruitlijnen 2,5 cm. Aan de randen van
het papier schrijft men bij elke ruitlijn den afstand tot X-
of Y—as. Van elk gedeelte, dat één nieuw plan zal vormen,
kaarteert men langs den buitenkant globaal de meest uit
springende opgemeten terreinpunten en duidt ze aan met ee-
nige potloodarcreering. Vervolgens maakt men voor elk "aan
te leggen; plan een zgn. plariblaad.je, waarvoor men een
rechthoekig stuk papier van 250 x 167 mm neemt. Deze maten
zijn het vierde gedeelte van die van het plan.Het planblaad
je is dus een verkleining van het plan 1 4, zooals ook de