Het kan voorkomen, dat men in eerste instantie by ingewik kelde kaarteeringen weinig of geen sluitende punten kan vin den In zoo?n geval kan een zelfstandige kaarteering uit het nieuwe veldwerk (en soms met gebruikmaking van vroeger veld werk) dikwijls veel opheldering brengen omtrent punten, die al of niet betrouwbaar zijn. (Zie blz. 16, Orgaan No. 4) Posten op twee bladen gelegen, doch in één meting opgeno men, kaarteert men bij slechte aansluiting van de bladen op twee hulpkaarten. Pig. 22 geeft links een gedeelte van het veldwerk van de opmeting van eenige acteposten en rechts een gedeelte van de hulpkaart(verkleind)Om de nieuwe grenzen te kaarteeren, brengt men de meetlijn op de hulpkaart en gaat na met een bi- seau of de aangeteekende terreingrenzen sluiten. Pit blijkt niet het geval te zijn. Men vindt groote en ook onregelmatige verschillen. Om nu uit te maken welke lijnen op de hulpkaart onderling dezelfde ligging hebben, als de overeenkomende aangeteekende terreingrenzen van het veldwerk, gaat men als volgt te werk. Men schrijft alle meetgetallen van de oude terreingrenzen op, zet daarachter de maten, uitgepast van de hulpkaart, en daarachter de verschillen. Paar het om de aan groeiing van deze verschillen is te doen, komt het er niet op aan, waar men het beginpunt neemt voor de uitpassing. In den regel zal men het punt op de hulpkaart nemen, dat oogen- schijnlijk overeenkomt met 'het begunpunt van de meting. Men moet nu zoeken voor welke grenzen de aangroeiingen van deze verschillen evenredig zijn met de aangroei ingen van de geme ten afstanden. Voor die grenzen verkrijgt men eenzelfde per centsgewijze indeeling. Hiertoe zet men deze verschillen loodrecht op de meetlijn op de hulpkaart uit op een grootere schaal dan die van de hulpkaart,bvop 1 a 250,als de schaal van de hulpkaart 1 a 2500 is. Men zet dus uit: bij het begin punt een loodlijn van 0 meter, bij den kant van de vaart een loodlijn van 12,5 m, bij den overkant een loodlijn van 7,7 m,bJj het verlengde van de eerste sloot een loodlijn van 11,1 m enz. Pe toppunten van die loodlijnen merkt men met een cirkeltje. Men gaat nu, bij voorkeur met een doorschijnende driehoek, na, hoe men een rechte lijn kan trekken, zoodanig, dat de meeste van die toppunten er op liggen of er dichtbij liggen, zoo mo gelijk evenveel links als rechts van de lijn. In de figuur is deze lijn de lijn AB. Peze lijn, de indeelingslijn genoemd, kan ons heel wat vertellen. Men ziet, dat de eerste drie punten niet op deze lijn liggen. Het beginpunt ligt er circa 8,5 m buiten. Pe muur, waaruit de landmeter begonnen is te meten, komt klaarblijkelijk niet overeen met de kadastrale grens .Men vindt verder, dat de vaart aan weerskanten aangeplempt is,

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1940 | | pagina 18