voorkomen, dat hij het op de kaart brengen van volgende meet
lijnen, de ligging en het indeelingspercentage van vorige lij
nen herzien moeten worden.
Een eenvoudig geval, dat geen moeilijkheden zal opleveren, is
de splitsing van perceel No. 1000, aangegeven in fig. 14. De
gemeten afstand van begin- tot eindpunt (midden steen tot
midden steen) is langs twee zijden van het perceel 100 m. Als
nu het vroegere veldwerk, waarbij de noordelijke en de zuidelij
ke grens werden gevormd, de maat 100 m van steen tot steen
aangeeft en men een normaal krimpingspercentage vindt,dan kan
men de nieuwe scheiding kaarteeren met toepassing van dit in-
deelingspercentageOp het veldwerk noteert men dit percenta
ge in rood langs de lijnen. Ook indien er geen oud veldwerk
van het perceel in het archief bestaat,past men de indeeling
toe.
Het indeelingspercentage berekent men door het verschil,
uitgedrukt in meters tusschen den gemeten en uitgepasten af
stand, te deelen door den gemeten afstand., uitgedrukt in hec
tometers. Is dit verschil b.v. 5,4 m en de gemeten afstand
224,45 m, dan bedraagt het indeelingspercentage 5,4:2,2=1,?.
In den regel is de berekening van het percentage tot in tien
de deelen voldoend nauwkeurig. Indien men op een groote
schaal kaarteert, moet men voor groote afstanden het percen
tage in twee decimalen berekenen, bv. 5,4 2,24 - 1,67.
Vergelijkt men de in fig. 15 voorkomende maten met de op de
kaart reeds aanwezige lijnen, dan blijken de maten 12,50, 10,5,
66,12 en 80,10 overeen te stemmen met de uitpassing, wanneer
men een indeelingspercentage van 2% toepast. Bij uitpassing
wordt voor de wegkanten gevonden 4 6,0 en 54,0. Deze getallen
kloppen dus niet met de gemeten maten, ook als men de gevon
den indeeling van 2% in rekening brengt. Na onderzoek in het
archief blijkt, dat de zandweg op de kaart gebracht is in
dienstjaar 1845; het veldwerk van de meting is niet bewaard
gebleven. De huizen A en B, alsmede de sloot, zijn sedert den
minuuttoestand niet meer veranderd. Daar men meer gewicht
moet toekennen aan de ligging van de twee minuuthuizen en de
sloot, besluit men de nieuwe grens te kaarteeren net toepas
sing van de gevonden 2% indeeling, d.i. 22,6 m van het be
ginpunt af.
Zonder nadere gegevens mag niet tot redresseering van den
zandweg worden overgegaan, een en ander ter beoordeeling van
den landmeter.
Het kan ook voorkomen, dat men op één meetlijn verschillen
de indeelingspercentages moet toepassen voor verschillende
deelen. Is bv. in het geval van figuur 16 het indeelingsper
centage tusschen de eerste en de tweede scheiding bv. +1$ en
dat tusschen de tweede en derde scheiding - 2$, dan zal men
de nieuwe lijnen tusschen de eerste en de tweede scheiding