15 ter,, dat op het gehied van landaanwinning heden ten dage nog meer gebeurt. Tot de grootste cultuurwerken van dezen tijd mo gen mede gerekend worden de landaanwinningen langs de Friesche en Groninger kust. Hoewel men daar eigenlijk reeds eeuwen mede "bezig is, worden de laatste jaren groote vorderingen gemaakt. In 1927 werden proefvakken aangelegd, waarbij uitgegaan werd van een methode, zij het dan ook in gewijzigden vorm, welke in Sleeswijk-Holstein succes had. Deze methode bleek uitermate ge schikt voor landaanwinning in den Dollard. De groote \verkloos- heid in Groningen kon door uitvoering van deze werken tevens voor een belangrijk deel worden opgevangen. Jammer was, dat aan dit werk nog onvoldoende uitbreiding kon worden gegeven door te weinige medewerking van eigenaren, aan wie volgens het ka daster de slikgronden behooren. Thans kan nog maar worden ge werkt op de wadden van enkele eigenaren en die van de stad Groningen. Een wad wordt tweemaal per etmaal overstroomd (vloed) waarbij het water snel komt opzetten en slib medevoert, om slechts langzaam terug te trekken (eb) zoodat veel slib gelegenheid krijgt te bezinken. Een wad is nimmer geheel vlak, er loopen diverse geulen door, waardoor het water komt opzetten en weer wegloopt, en deze geulen wijzigen zichzelf telkens weer. Bij de landaanwinning spelen deze geulen een belangrijke rol, omdat ze nu eens kunstmatig worden verlegd, dan weer afgedamd, om het droogloopen van het land in de voor landaanwinning gewenschte richting te regelen. Het soortgelijk gewicht van slib is hooger dan dat van water, doch bij sterke strooming blijft het zweven, en bij landaanwinning moet dus alles in het werk worden gesteld om tusschen vloed en eb het water in zoo rustig mogelijken toe stand te brengen, opdat zooveel mogelijk slib gelegenheid krijgt te bezinken. Het is reeds eeuwen bekend, dat deze aanslibbing het beste geschiedt in natuurlijke bochten en inhammen waar de wind niet op staat; zijn deze dus niet aanwezig dan moeten ze kunstmatig aangebracht -worden. In den Dollard kan daartoe vol staan worden met het aanleggen van een stelsel van kleine dam men, waardoor het wad verdeeld wordt in ongeveer vierkante vakken. De grond voor deze dammen wordt uitgegraven op een paar meter afstand en daarna met van elders aangevoerde zoden bekleed. Deze zodendammen worden onderscheiden in hoofddammen, welke haaks op de kust staan op een onderlinge afstand van 400 meter en ongeveer 1200 meter lang zijn, en dwarsdammen. welke evenwijdig aan de kust loopen ofwel haaksop de hoofddammen staan. Deze worden om de 200 meter aangelegd. In het midden tusschen de hoofddammen en evenwijdig er aan, wordt een ontwa— teringsslaot gegraven, zoover mogelijk "zee" in, opdat zij in verbinding staat met een natuurlijke geul, zooals in het begin genoemd werd. De dwarsdammen worden tot op 5 a 20 meter van

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Orgaan der Vereeniging TAK | 1941 | | pagina 18